Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2019

Inleiding

 

De 'Keur' is de traditionele naam die waterschappen meestal geven aan een verordening met betrekking tot de aan hen opgedragen zorg voor het watersysteem.

De zorg voor het watersysteem omvat het beheer van de oppervlaktewateren, waterkeringen en bergingsgebieden, grondwater en ondersteunende waterstaatkundige kunstwerken. Het waterschap oefent zijn taken en bevoegdheden uit met het oog op de doelstellingen van waterbeheer, zoals verwoord in artikel 2.1 van de Waterwet:

  • voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

  • bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Met de bepalingen in deze Keur worden deze drie doelstellingen gediend. De bescherming tegen wateroverlast en overstromingen is onverminderd van belang: de Keur kent een flink aantal bepalingen die bedoeld zijn om het goed functioneren van de waterkeringen te beschermen. Ook de bepalingen die betrekking hebben op het beschermen van de aan- en afvoer van water zijn van belang om droge voeten te houden én van betekenis in tijden van waterschaarste. Maar ook de bescherming van de ecologische toestand van het watersysteem neemt een belangrijke plaats in.

In de Keur zijn geen regels opgenomen voor lozingen en gebruik van stoffen die het water kunnen verontreinigen en daarmee de chemische kwaliteit verslechteren. Voor dergelijke lozingen is echter wel een watervergunning nodig. Aanvragen om te mogen lozen worden niet op basis van de Keur, maar rechtstreeks op grond van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving behandeld en getoetst aan de criteria die krachtens de Wet milieubeheer gelden. De Omgevingswet, die op 1 januari 2021 in werking zal treden, voorziet in decentralisatie van de regelgevende bevoegdheid voor deze lozingen aan de waterschappen. Met het oog hierop is in de Keur een afdeling 2.6 gereserveerd voor het opnemen van regels voor deze lozingen op het oppervlaktewater. Verder is er eveneens met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet een Hoofdstuk 3 gereserveerd voor procedures voor actief beheer.

De Keur bevat specifieke zorgplichten voor de objecten van waterbeheer, verboden en beschrijft welke bevoegdheden het algemeen bestuur van het waterschap aan het dagelijks bestuur verleent om nadere uitvoeringsregels te stellen binnen het door het algemeen bestuur vastgestelde beleid.

Het dagelijks bestuur kan vergunning of vrijstelling verlenen van de verboden in de Keur, en de werking van de specifieke zorgplichten nader invullen voor daarbij nader aan te geven activiteiten.

Een vergunning is een ontheffing van de Keur in een individueel geval, een vrijstelling is een ontheffing voor een categorie van gevallen. Het dagelijks bestuur kan regels verbinden aan een vergunning, een vrijstelling en aan de specifieke zorgplichten.

De regels verbonden aan de vrijstellingen en de specifieke zorgplichten zijn te vinden in het Keurbesluit. Daarnaast kan in individuele gevallen een zogenaamd maatwerkvoorschrift worden gegeven op de regels uit het Keurbesluit. Voor activiteiten waarvoor regels in het Keurbesluit zijn gesteld, is geen vergunning vereist.

Er zijn Beleidsregels opgesteld voor vergunningverlening en voor het geven van maatwerkvoorschriften.

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

In deze Keur en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

bergingsgebied: bergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

b eperkingengebied: bij of krachtens de keur aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een waterstaatswerk regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat waterstaatswerk;

beperkingengebiedactiviteit: activiteit binnen een beperkingengebied; ;

beschermende gronden: langs wateren gelegen gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag of die lager dan het boezempeil gelegen delen van het land beschermen tegen indringing van boezemwater;

bestuur: dagelijks bestuur van het waterschap;

bodemonderzoek: grondmechanisch onderzoek,geologisch of exploratie onderzoek;

boezemland: land gelegen tussen boezemwater en een boezemwaterkering;

boezemwater: water dat deel uit maakt van het boezemsysteem;

constructie volgens het polderprincipe: bouwwerk waarbij kelders en ondergrondse ruimten waterdoorlatend zijn ontworpen en waaruit het opkomend of toestromend water met een pomp of ander werk wordt weggemalen;

damwand: oeverconstructie, die bestaat uit een verticaal in de grond geplaatste wand, bestaande uit losse elementen die met sloten in elkaar vallen;

directe waterkering: waterkering die directe bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water zonder voorliggende waterkering;

drijvend voorwerp: drijvend voorwerp als bedoeld in artikel 1.01, onder D, onder 1°, Binnenvaartpolitiereglement;

drijvende inrichting: drijvende inrichting als bedoeld in artikel 1.01, onder D, onder 2° van het Binnenvaartpolitiereglement;

gewoon onderhoud: maaien, baggeren, snoeien, verwijderen van materiaal of vuil en herstel van beschadigingen;, ;

glastuinbouwgebied: glastuinbouwgebiedgebied dat als zodanig is aangewezen in Kaart 1 bij deze Keur;

grondmechanisch onderzoek: grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters;

grondwater: grondwater als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

grondwaterlichaam: grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

half-verholen waterkering: aan de polderzijde verholen waterkering;

indirecte waterkering: waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkering is bezweken;

i nfiltreren: infiltreren als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet; .

insteek: snijlijn tussen het schuine talud van een oever met het maaiveld of het talud van een waterkering met de kruin;

kruin: min of meer vlakke bovenzijde van een waterkerend dijklichaam;

legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet of legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet;

natuurvriendelijke oever: oever die ten behoeve van de ecologische toestand en (natte) natuurwaarden is ingericht;

oever: zone langs de watergang tussen de waterlijn en de insteek;

oevertalud: hellingsvlak van de oever;

onderwaterprofiel: profiel van een watergang onder de waterlijn;

onttrekken van grondwater: onttrekken van grondwater door middel van een mechanische pomp of een ander werk bestemd voor het onttrekken van grondwater;

onttrekken van oppervlaktewater: door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht;

onttrekkingsinrichting: inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater. Onttrekkingsinrichtingen voor het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen, worden als één onttrekkingsinrichting aangemerkt.

oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

overstroombaar boezemland: boezemland dat niet bebouwd is en lager ligt dan 0,0 meter NAP.

primaire wateren: wateren waaraan het waterschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging;

primaire waterkering: primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 in de Waterwet;

rode zone: oeverzone als bedoeld in het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1;

schip: vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water;

schouw: periodiek toezicht op de naleving van de onderhoudsverplichtingen in deze Keur met betrekking tot waterstaatswerken;

secundaire wateren: wateren die geen primaire wateren zijn;

secundaire waterkering: waterkering van regionaal belang;

stedelijk gebied: gebied, als zodanig aangewezen in Kaart 1 bij deze Keur;

streefpeil: oppervlaktewaterpeil dat door het waterschap zoveel mogelijk wordt gehandhaafd;

talud van een waterkerende dijklicha a m: hellend oppervlak gelegen tussen de kruin en de teen van het dijklichaam;

teen: lijn die overeenkomt met de snijlijn van het waterkeringtalud met het horizontaal gelegen maaiveld dan wel met de bodem van het aangrenzende water waarbij in geval van een steunberm onder teen verstaan: de teen van de (steun)berm;

tertiaire waterkering: waterkering van lokaal belang die niet gerekend worden tot de primaire of secundaire waterkeringen;

verhard oppervlak: oppervlak met een doorlatend vermogen van minder dan 90 liter per seconde per hectare;

verholen waterkering: waterkering die niet duidelijk herkenbaar is als dijklichaam maar onderdeel is van een hoger gelegen gebied of zone;

verlanding: ophoping van plantenmateriaal, bagger, slib, zand of andere materialen tot boven de waterlijn van het betreffende water;

vuil: drijf- en zwerfvuil, drijvende of (half) afgezonken voorwerpen en dode dieren en vissen;

w ateren: oppervlaktewaterlichamen

watergang: lijnvormige wateren: rivieren, kanalen, vaarten, grachten, tochten, sloten en singels;

waterbergingsvoorziening: een buiten het watersysteem getroffen voorziening, bedoeld om hemelwater of ander water vast te houden of te bergen voordat het water verdampt, door planten wordt opgenomen, infiltreert in de bodem of wordt afgevoerd naar een regenwaterriool of het oppervlaktewaterlichaam;

waterlijn: overgang van het natte naar het droge talud bij het streefpeil of winterpeil dat in het peilbesluit is opgenomen of praktisch wordt toegepast;

waterkerend dijklichaam: waterkering in de vorm van een dijk met een kruin, een binnen- en buitentalud en een binnen- en buitenteen;

waterkering: grondlichaam of deel van een grondlichaam dat beveiliging biedt tegen overstroming, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken;

waterkering vervangend werk: werk met een ondersteund grondlichaam, dat gelijke beveiliging biedt tegen overstroming als een waterkering;

waterschap: waterschap Amstel, Gooi en Vecht;

waterstaatswerk: waterstaatswerk als bedoeld in artikel 1.1 vande Waterwet;

watersysteem: watersysteem als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

werken: alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies of inrichtingen, die met de ondergrond verbonden zijn;

woonschip: drijvende inrichting of schip bestemd of in gebruik om op te wonen.

 

 

Artikel 1.2 (reikwijdte, beheerhandelingen)

De bij of krachtens deze Keur aan activiteiten gestelde regels zijn niet van toepassing op activiteiten die het waterschap uitvoert of doet uitvoeren in de uitoefening van het aan hem opgedragen beheer.

 

 

Artikel 1.3 (algemene zorgplicht)

  • 1.

    Een ieder draagt voldoende zorg voor het watersysteem.

  • 2.

    Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegenekan worden gevraagd.

    • d.

      degene die een activiteit verricht, als gevolg waarvan negatieve gevolgen voor het watersysteem optreden, doet daarvan zo spoedig mogelijk melding aan het bestuur onder opgave van de maatregelen die diegene voornemens is te treffen en die diegene heeft getroffen.

 

 

Hoofdstuk 2 Regels met betrekking tot het watersysteem

 

 

Afdeling 2.1 Regels over verhard oppervlak en stedelijke uitbreiding

 

Paragraaf 2.1.1 Oogmerken en zorgplichten

 

Artikel 2.1 (oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gericht op de doelstellingen van het waterbeheer bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet, in het bijzonder:

  • a.

    het waarborgen van het waterbergend vermogen van het afwateringsgebied waarbinnen de activiteit plaats vindt, met het oog op het behalen van de normen voorwateroverlast;

  • b.

    het waarborgen van een voldoende water aan- en afvoer met het oog op het handhaven van het waterpeil vastgesteld in het peilbesluit of van het waterpeil dat door het waterschap wordt gehandhaafd;

  • c.

    het waarborgen van een doelmatig onderhoud van oppervlaktewaterlichamen tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten;

  • d.

    het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming;

  • e.

    het waarborgen van de ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen;

  • f.

    het waarborgen van een grondwaterstand die geen afbreuk doet aan de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.

 

 

Artikel 2.2 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    Degene die verhard oppervlak uitbreidt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.1, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat alle passende maatregelen worden genomen om:

    • a.

      een waterstandsverhoging of afname van het bergend vermogen in het afwateringsgebied te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • b.

      belemmering van het doelmatig onderhoud en de doelmatige besturing van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      achteruitgang van de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • d.

      een afname van de veiligheid tegen overstroming te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • e.

      een grondwaterstand die afbreuk doet aan de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

 

Paragraaf 2.1.2 Regels

 

Artikel 2.3 (vergunningplicht)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur het verhard oppervlak uit te breiden met een door het bestuur bij besluit te bepalen oppervlak.

  • 2.

    Wanneer voor een gebied geen besluit is vastgesteld als bedoeld in lid 1 zijn de volgende oppervlakten van toepassing:

    • a.

      in en aansluitend op stedelijk en glastuinbouwgebied: meer dan 1.000 m2 ;

    • b.

      in de overige delen van het beheergebied: meer dan 5.000 m2 .

  • 3.

    Het bestuur wijst op kaart het stedelijk en glastuinbouwgebied aan.

  • 4.

    Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in lid 1 is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

Artikel 2.4 (compensatienorm voor verhard oppervlak)

  • 1.

    Voor zover in een besluit als bedoeld lid 2 niet anders is bepaald, wordt de toename van de afvoer van hemelwater vanaf het verhard oppervlak op het watersysteem gecompenseerd door open water met een omvang van 10% van de uitbreiding van het verhard oppervlak, tenzij naar het oordeel van het bestuur een hoger percentage noodzakelijk is voor het betreffende gebied.

  • 2.

    Het bestuur kan per afwateringsgebied, of deel van een afwateringsgebied, een norm stellen voor de compensatie in het watersysteem van de uitbreiding van verhard oppervlak. De compensatienorm omvat het benodigde extra oppervlak aan open water, uitgedrukt in een percentage van de uitbreiding van het verhard oppervlak.

  • 3.

    Op de voorbereiding van het besluit bedoeld in lid 2 is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

Artikel 2.5 (ontwerp en inrichting watersysteem)

  • 1.

    Het bestuur stelt in een vergunning, bedoeld in artikel 2.3, de grenzen vast van het gebied waarbinnen de compensatie bedoeld in artikel 2.4 wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Het bestuur stelt een leidraad vast voor het ontwerp en de inrichting van het watersysteem, met het oog op de belangen bedoeld in artikel 2.1 (oogmerken) en artikel 2.2 (specifieke zorgplicht).

  • 3.

    Het ontwerp en de inrichting van het watersysteem dat als compensatie wordt aangelegd of gewijzigd voldoet aan de leidraad. Andere maatregelen dan de maatregelen omschreven in de leidraad kunnen worden toegepast, indien die maatregelen voldoen aan artikel 2.2.

  • 4.

    Op de voorbereiding van het besluit bedoeld in lid 3 is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

Artikel 2.6 (waterbergingsvoorzieningen)

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit de waterbergingsvoorzieningen aanwijzen die zijn aangelegd:

    • a.

      als compensatie voor de uitbreiding van verhard oppervlak; en

    • b.

      ter uitvoering van een ruimtelijke besluit of van een projectplan, bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet, gericht op:

  • 1°. het verbeteren of ontlasten van de waterbergingscapaciteit en water aan- en afvoercapaciteit van een afwateringsgebied; of

  • 2°. het aanvullen van de grondwatervoorraad.

  • 2.

    De rechthebbende van een door het bestuur aangewezen waterbergingsvoorziening is belast met de zorg voor het onderhoud van de waterbergingsvoorziening. Die zorg houdt de verplichting in alle onderhoudsmaatregelen te treffen die nodig zijn om de goede staat en werking van de waterbergingsvoorziening te waarborgen, met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 2.1.

 

Afdeling 2.2 Regels over grondwater

 

Paragraaf 2.2.1 Oogmerken en zorgplichten

 

Artikel 2.7 (oogmerken)

De regels in deze afdeling 2.2 zijn gericht op de doelstellingen van waterbeheer, bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet, in het bijzonder het zoveel mogelijk waarborgen van

  • a.

    de beschikbaarheid van voldoende grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam gebruik van het water; en

  • b.

    een grondwaterstand die geen afbreuk doet aan de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.

 

 

Artikel 2.8 (specifieke zorgplichten)

  • 1.

    Degene die een activiteit verricht, waarvoor bij of krachtens de Keur regels zijn gesteld, in of nabij een grondwaterlichaam en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor een grondwaterlichaam, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs vandiegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

  • 2.

    Die verplichting houdt in ieder geval in dat alle passende maatregelen worden getroffen om:

    • a.

      uitputting van de grondwatervoorraad te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • b.

      ongewenste toename van kwel te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      een grondwaterstand te handhaven die geen inbreuk maakt op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;

    • d.

      een wijziging van de grondwaterstromen en verspreiding van aanwezige verontreinigingen of van koudebellen en warmtebellen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • e.

      doorboring van slecht doorlatende bodemlagen te voorkomen of ongedaan te maken;

    • f.

      de grondwaterkwaliteit te beschermen;

    • g.

      het opbarsten van de waterbodem te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;

    • h.

      verzilting van zoet grondwater te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; en

    • i.

      nadelige invloed te voorkomen op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is.

  • 3.

    Onder de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen wordt in ieder geval verstaan de belangen van:

    • a.

      natuur;

    • b.

      landbouw;

    • c.

      bebouwing en infrastructuur;

    • d.

      waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

    • e.

      drinkwatervoorziening;

    • f.

      archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden;

    • g.

      bodemenergiesystemen;

    • h.

      grondwatersaneringen; en

    • i.

      voorkomen en beperken van bodemdaling.

 

Paragraaf 2.2.2 Regels

 

Artikel 2.9 (vergunningplicht)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren;

    • b.

      grondwater te onttrekken door middel van constructies volgens het polderprincipe.

  • 2.

    Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op grondwateronttrekkingen, ten behoeve van het drooghouden van kelders en kruipruimten van woningen en gebouwen, die voor 22 december 2009 in werking waren.

 

 

Artikel 2.10 (melden en meten van onttrekkingen en infiltraties)

Het bestuur wijst bij besluit de gevallen aan waarin de verplichtingen, bedoeld in artikel 6.11, eerste tot en met vierde lid, van het Waterbesluit, niet gelden.

 

 

Artikel 2.11 (uitzonderlijke omstandigheden)

Het bestuur kan, voor de duur van de calamiteit of de dreiging, het infiltreren van water en het onttrekken van grondwater verbieden, in het geval van :

  • a.

    dreiging van waterschaarste of overvloed aan water;

  • b.

    dreiging van een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit; en

  • c.

    bedreiging de goede staat en werking van een waterstaatswerk.

 

Afdeling 2.3 Regels over waterkeringen

 

Paragraaf 2.3.1 Reikwijdte, oogmerken en zorgplichten

 

Artikel 2.12 (reikwijdte)

  • 1.

    Deze afdeling gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterkering en het onderhoud van waterkeringen.

  • 2.

    De regels in paragraaf 2.3.2 en 2.3.3 zijn van toepassing op het beperkingengebied met betrekking tot de waterkering, tenzij anders is bepaald.

 

 

Artikel 2.13 (oogmerken)

De regels bij of krachtens afdeling 2.3 zijn gericht op de doelstellingen van waterbeheer in artikel 2.1 van de Waterwet en in het bijzonder:

  • a.

    het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

  • b.

    het waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering; en

  • c.

    het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten.

 

 

Artikel 2.14 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    Een iedereen die een activiteit verricht die nadelige gevolgen kan hebben voor de goede staat en werking van de waterkering, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze verplichting houdt in ieder geval in, dat alle passende maatregelen worden genomen om:

    • a.

      beschadiging van de ter bescherming van de waterkering aanwezige grasmat, beplanting of andersoortige dijkbekleding en oeverbescherming te voorkomen of te beperken;

    • b.

      erosie van de waterkering te voorkomen of te beperken;

    • c.

      belemmering van de afwatering van de waterkering te voorkomen of te beperken;

    • d.

      verstoring van de standvastheid van het grondlichaam van de waterkering te voorkomen of te beperken;

    • e.

      de toegankelijkheid van de waterkering en een onbelemmerd zicht op de dijkbekleding mogelijk te maken;

    • f.

      de mogelijkheid van uitvoering van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten te waarborgen;

    • g.

      te waarborgen dat geen verlaging van de grondwaterstand optreedt in het beperkingengebied met betrekking tot waterkerende dijklichamen en half-verholen waterkeringen; en

    • h.

      te waarborgen dat de waterkerende hoogte van de waterkering in stand blijft.

 

Paragraaf 2.3.2 Beperkingengebiedactiviteiten waterkeringen

 

Artikel 2.15 (beperkingengebieden)

  • 1.

    Het beperkingengebied met betrekking tot waterkeringen wordt onderscheiden in: kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering.

  • 2.

    Voor zover de ligging en afmetingen van kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones van waterkeringen niet zijn vastgelegd in de legger, zijn het derde tot en met zesde lid van toepassing.

  • 3.

    De kernzone van waterkerende dijklichamen wordt begrensd door de binnen- en buitenteen.

  • 4.

    De kernzone heeft een breedte van:

    • a.

      5 meter bij verholen en half-verholen primaire waterkeringen; of

    • b.

      3 meter bij verholen en half-verholen secundaire en tertiaire waterkeringen.

  • 5.

    Beschermende gronden hebben een breedte, landinwaarts, gerekend vanuit de waterlijn, van:

    • a.

      3 meter als deze bescherming bieden tegen indringing van boezemwater; of

    • b.

      10 meter als deze bescherming bieden tegen afkalving door golfslag.

  • 6.

    De beschermings- en buitenbeschermingszone van waterkeringen hebben een breedte overeenkomstig tabel 2.15 of worden berekend op basis van de kerende hoogte (H) en de wijze zoals aangegeven in die tabel. Onder kerende hoogte (H) wordt verstaan:

    • a.

      voor een directe waterkering: het verschil in waterpeil aan beide zijden van de waterkering; en

    • b.

      voor een indirecte kering een door het bestuur bepaalde kerende hoogte.

  •  

  •  

  • Tabel 2.15

 

Artikel 2.16 (vormen van waterkeringen)

  • 1.

    De regels in deze paragraaf voor waterkerende dijklichamen zijn van overeenkomstige toepassing op waterkering vervangende werken, met uitzondering van artikel 2.15, lid 3.

  • 2.

    Het bestuur wijst bij besluit de ligging aan op kaart, van:

    • a.

      verholen waterkeringen;

    • b.

      half-verholen waterkeringen;

    • c.

      beschermende gronden;

    • d.

      waterkering vervangende werken.

  • 3.

    Op de voorbereiding van het besluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 4.

    Het bestuur draagt zorg voor aantekening in de legger van de in lid 2 bedoelde aanwijzing, zo spoedig mogelijk na vaststelling van het besluit.

 

 

Artikel 2.17 (beperkingengebiedactiviteiten waterkerende dijklichamen)

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur,

  • a.

    in de kernzone en beschermingszonevan een waterkerend dijklichaam:

  • 1°. te graven, grond te verwijderen of de bodem op te hogen;

  • 2°. kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • 3°. bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • 4°. bodemonderzoek te verrichten;

  • 5°. zich op te houden op door het bestuur aangegeven plaatsen, met uitzondering van rechthebbenden;

  • 6°. bouwwerken of andere werken aan te brengen te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • 7°. ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een schip, woonschip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting; en

  • 8°. explosiegevaarlijke stoffen of explosiegevaarlijke installaties te plaatsen, te hebben of te vervangen;

  • b.

    in de buitenbeschermingszone van een waterkerend dijklichaam:

  • 1°. te graven of grond te verwijderen;

  • 2°. bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • 3°. drukleidingen met een druk van meer dan 500 kPa te leggen, te hebben, te wijzigen en te vernieuwen; en

  • 4°. explosiegevaarlijke stoffen of explosiegevaarlijke installaties te plaatsen, te hebben of te vervangen;

  • c.

    geologisch bodemonderzoek met behulp van explosieven te verrichten, binnen een afstand van:

  • 1°. 500 meter vanuit de teen van direct waterkerende dijklichamen; of

  • 2°. 300 meter vanuit de teen van indirect waterkerende dijklichamen

 

 

Artikel 2.18 (beperkingengebiedactiviteiten half-verholen waterkeringen)

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur,

  • a.

    in de kernzone van een half-verholen waterkering:

  • 1°. te graven, grond te verwijderen of de bodem op te hogen;

  • 2°. kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • 3°. bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • 4°. bodemonderzoek te verrichten;

  • 5°. bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen; en

  • 6°. ligplaats nemen, te meren of te ankeren, met een schip, woonschip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting;en

  • b.

    in de beschermingszonevan een half-verholen waterkering:

  • 1°. te graven of grond te verwijderen;

  • 2°. bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • 3°. buizen of drukleidingen te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • 4°. bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen; en

  • 5°. ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een schip, woonschip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting.

 

 

Artikel 2.19 (beperkingengebiedactiviteiten verholen waterkeringen)

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur,

  • a.

    in de kernzonevan een verholen waterkering:

  • 1°. te graven of grond te verwijderen;

  • 2°. kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • 3°. bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen; en

  • 4°. bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • b.

    in de beschermingszonevan een verholen waterkering:

  • 1°. te graven of grond te verwijderen;

  • 2°. drukleidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • 3°. bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen; en

  • 4°. bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen.

 

 

Artikel 2.20 (beperkingengebiedactiviteiten beschermende gronden)

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in beschermende gronden:

  • a.

    te graven of grond te verwijderen;

  • b.

    kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • c.

    bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen; en

  • d.

    bodemonderzoek te verrichten, met uitzondering van seismisch onderzoek.

 

Paragraaf 2.3.3 De zorg voor het onderhoud van waterkeringen en beschermende gronden

 

Artikel 2.21 (reikwijdte van de zorg voor het onderhoud)

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • Waterkeringen: waterkerende dijklichamen, half-verholen waterkeringen en verholen waterkeringen, inclusief ondersteunende kunstwerken;

  • Waterkerende kunstwerken: kunstwerken die zelfstandig een waterkerende functie vervullen, zoals schutsluizen, keersluizen, spui-, inlaat- en doorlaatsluizen, afsluitbare duikers of inlaten, tunnels met afsluitmiddelen, gemalen en coupures;

  • Ondersteunende kunstwerken: constructies die tezamen met een grondlichaam een waterkerende functie vervullen;

  • Objecten en werken: zaken die geen waterkerende functie hebben.

  • 2.

    De zorg voor het onderhoud heeft betrekking op:

    • a.

      waterkeringen en de daarin aanwezige waterkerende kunstwerken en ondersteunende kunstwerken; en

    • b.

      objecten en werken in of nabij waterkeringen.

  • 3.

    De zorg voor het onderhoud omvat het gewoon onderhoud en het buitengewoon onderhoud.

  • 4.

    De zorg voor het onderhoud is gericht op de belangen bedoeld in artikel 2.13 (oogmerken) en artikel 2.14 (specifieke zorgplichten).

  • 5.

    Het buitengewoon onderhoud is gericht op instandhouding van de waterkering of een waterkering vervangend werk naar ligging, vorm, afmeting en constructie overeenkomstig de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

 

 

Artikel 2.22 (onderhoudsplichtige)

  • 1.

    De zorg voor het onderhoud berust bij de onderhoudsplichtige.

  • 2.

    Het waterschap is onderhoudsplichtige voor het buitengewoon onderhoud van waterkeringen, tenzij in de legger, een watervergunning of een overeenkomst met het waterschap anders is bepaald.

  • 3.

    Onderhoudsplichtig voor het gewoon onderhoud is degene die als zodanig is aangewezen in de onderhoudslegger, tenzij in een watervergunning of een overeenkomst met het waterschapanders is bepaald. Voor zover geen onderhoudsplichtige is aangewezen, berust de onderhoudsplicht bij de rechthebbende.

  • 4.

    Onder rechthebbende wordt verstaan de eigenaar alsmede de gebruiker, krachtens een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht, van de waterkering, het waterkerend kunstwerk, ondersteunend kunstwerk of objecten en werken.

  • 5.

    In het geval van meerdere rechthebbenden is ieder voor het geheel belast met de zorg voor het onderhoud.

 

 

Artikel 2.23 (onderhoudsplicht)

De zorg voor het gewoon onderhoud houdt de plicht in om alle onderhoudsmaatregelen te treffen die nodig zijn om de goede staat en werking van de waterkering, waterkerende kunstwerken, ondersteunende kunstwerken en objecten en werken in of nabij waterkeringen, te waarborgen met het oog op de belangen bedoeld in artikel 2.13 (oogmerken) en artikel 2.14 (specifieke zorgplicht).

 

 

Artikel 2.24 (medewerkingsplicht onderhoud)

De rechthebbende van objecten en werken, beplanting, schepen, woonschepen, drijvende voorwerpen of inrichtingen in of nabij waterkeringen, of waterkerende of ondersteunende kunstwerken, is verplicht op eerste aanschrijving van het bestuur de objecten en werken, schepen, woonschepen, drijvende voorwerpen of inrichtingen, te verwijderen en verwijderd te houden, ten behoeve en voor de duur van het uitvoeren van gewoon of buitengewoon onderhoud door het waterschap.

 

Afdeling 2.4 Regels over oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden

 

Paragraaf 2.4.1 Reikwijdte, oogmerken en zorgplicht

 

Artikel 2.25 (reikwijdte)

  • 1.

    Deze afdeling gaat over:

    • a.

      het aanvoeren van water naar, lozen van water op, afvoeren van water uit en het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden;

    • c.

      het onderhoud van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en waterbergingsvoorzieningen.

  • 2.

    De paragrafen 2.4.2, 2.4.3 en 2.4.4 zijn van toepassing op debeperkingengebieden met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.

 

 

Artikel 2.26 (oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gericht op de doelstellingen van het waterbeheer, bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet, en in het bijzonder:

  • a.

    het waarborgen van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;

  • b.

    het waarborgen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

  • c.

    het waarborgen van de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam;

  • d.

    het vrijhouden van het oppervlaktewaterlichaam en onderhoudsstrook van feitelijke belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;

  • e.

    het uitvoeren van het onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten;

  • f.

    het waarborgen van de vervulling van maatschappelijke functies door oppervlaktewaterlichamen.

 

 

Artikel 2.27 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    Een ieder die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de goede staat en werking van het oppervlaktewaterlichaam, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

  • 2.

    Die verplichting houdt in ieder geval in, dat alle passende maatregelen worden genomen om:

    • a.

      aantasting van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam naar afmetingen, vorm en constructie te voorkomen;

    • b.

      aantasting van de oever van meren en plassen naar vorm en constructie te voorkomen;

    • c.

      belemmering van de doorstroming in het stromingsprofiel van de watergang te voorkomen of weg te nemen;

    • d.

      waterstandsverhoging en afname van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen of zo veel mogelijk beperken;

    • e.

      afname van het bergend vermogen van bergingsgebieden te voorkomen of weg te nemen;

    • f.

      afname van het bergend of infiltrerend vermogen van waterbergingsvoorzieningen te voorkomen of weg te nemen;

    • g.

      aantasting van maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen ter verbetering van de ecologische waterkwaliteit te voorkomen;

    • h.

      nadelige gevolgen voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk te voorkomen;

    • i.

      belemmeringen in het oppervlaktewaterlichaam of de beschermingszone voor het uitvoeren van onderhoud, te voorkomen;

    • j.

      de uitvoering van onderhoud tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten te waarborgen;

    • k.

      nadelige gevolgen voor de vaarfunctie, voor zover aanwezig, van het water te voorkomen; en

    • l.

      nadelige invloed op de gewenste grondwaterstand te voorkomen.

 

Paragraaf 2.4.2 Brengen en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen

 

Artikel 2.28 (aanvoeren/lozen en afvoeren/onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen)

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water aan te voeren naar, te lozen op, af te voeren uit en te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

 

 

Artikel 2.29 (uitzonderlijke omstandigheden)

Het bestuur kan, voor de duur van de calamiteit of de dreiging, verbieden water aan te voeren naar, te lozen op, af te voeren uit of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen in het geval van of van :

  • 1.

    dreiging van waterschaarste of overvloed aan water;

  • 2.

    dreiging van een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit; en

  • 3.

    bedreiging van de goede staat en werking van een waterstaatswerk.

 

Paragraaf 2.4.3 Beperkingengebiedactiviteiten in oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden

 

Artikel 2.30 (beperkingengebieden)

  • 1.

    Het beperkingengebied met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen omvat het oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van kunstwerken en de aan het oppervlaktewaterlichaam grenzende beschermingszones.

  • 2.

    Het beperkingengebied met betrekking tot bergingsgebieden omvat het bergingsgebied, met inbegrip van ondersteunende kunstwerken, zoals vastgelegd in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

  • 3.

    De beschermingszone ter weerzijden van oppervlaktewaterlichamen bedraagt, gerekend vanuit de waterlijn voor watergangen met een flauw oevertalud en gerekend vanuit de insteek van de oever voor watergangen met een steile oevertalud:

    • a.

      5 meter langs primaire wateren; en

    • b.

      0,4 meter langs secundaire wateren.

  • 4.

    Het bestuur kan de ligging op kaart aanwijzen van de beschermingszones langs primaire wateren. Lid 2 is niet van toepassing op die beschermingszones.

  • 5.

    De aanwijzing wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

 

Artikel 2.31 (beperkingengebiedactiviteiten oppervlaktewaterlichamen)

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur:

  • a.

    primaire en secundaire wateren:

  • 1°. direct of indirect met elkaar of met andere oppervlaktewaterlichamen in verbinding te brengen;

  • 2°. geheel of gedeeltelijk te dempen en gedempt te houden;

  • 3°. van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen; en

  • 4°. het door het waterschap gehanteerde streefpeil te wijzigen en gewijzigd te houden;

  • b.

    in, boven of onder primaire en secundaire wateren en de beschermingszone van primaire wateren:

  • 1°. bouwwerken of andere werken op te richten, te hebben, te wijzigen of te verwijderen; en

  • 2°. ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting;

  • c.

    in, boven of onder primaire wateren en de beschermingszone van primaire wateren:

  • 1°. te graven of te baggeren buiten het oorspronkelijke of het in de legger, een watervergunning of een overeenkomst, vastgestelde profiel;

  • 2°. kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • 3°. overhangende bomen en struiken en andersoortige beplantingen aan te brengen of te hebben; en

  • 4°. vaste vistuigen in het leggerprofiel te plaatsen.

 

 

Artikel 2.32 (beperkingengebiedactiviteiten windbemalingsinstallatie)

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur binnen een afstand van 200 meter van een door het bestuur bij besluit aangewezen windbemalingsinstallatie gebouwen, voorwerpen of beplantingen met een maximale hoogte van meer dan 4 meter te plaatsen of te hebben.

 

 

Artikel 2.33 (beperkingengebiedactiviteiten bergingsgebieden, waterbergingsvoorzieningen en boezemland)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      overstroombaar boezemland te onttrekken aan het waterbergend oppervlak door omkading of bedijking; en

    • b.

      op overstroombaar boezemland te bouwen of het maaiveld te verhogen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      in, onder, boven of rond waterbergingsvoorzieningen, als bedoeld in artikel 2.6, activiteiten te verrichten die nadelige gevolgen hebben voor de goede staat en werking van de waterbergingsvoorziening; en

    • b.

      in, onder, boven of rond bergingsgebieden activiteiten te verrichten die nadelige gevolgen hebben voor de goede staat en werking van het bergingsgebied.

 

Paragraaf 2.4.4 De zorg voor het onderhoud van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en waterbergingsvoorzieningen

 

Artikel 2.34 (reikwijdte van de zorg voor het onderhoud)

  • 1.

    De zorg voor het onderhoud heeft betrekking op:

    • a.

      de primaire en secundaire wateren;

    • b.

      ondersteunende kunstwerken, zoals peilregulerende kunstwerken, gemalen en windbemalingsinstallaties;

    • c.

      bergingsgebieden en waterbergingsvoorzieningen; en

    • d.

      objecten en werken in, langs, boven en onder oppervlaktewaterlichamen.

  • 2.

    De zorg voor het onderhoud omvat het gewoon onderhoud en het buitengewoon onderhoud.

  • 3.

    De zorg voor het onderhoud is gericht op de belangen bedoeld in artikel 2.26 (oogmerken) en artikel 2.27 (specifieke zorgplichten).

  • 4.

    Het buitengewoon onderhoud is gericht op instandhouding van primaire wateren naar ligging, vorm, afmeting en constructie overeenkomstig de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

 

 

Artikel 2.35 (onderhoudsplichtige)

  • 1.

    De zorg voor het onderhoud berust bij de onderhoudsplichtige.

  • 2.

    Het waterschap is onderhoudsplichtige voor het buitengewoon onderhoud van primiare wateren, tenzij in de legger, een watervergunning of een overeenkomst met het waterschap anders is bepaald.

  • 3.

    De zorg voor het gewoon onderhoud berust bij degene die als onderhoudsplichtige is aangewezen in de legger, bedoeld in artikel 78, lid 2 van de Waterschapswet, tenzij in een watervergunning of een overeenkomst met het waterschap anders is bepaald. Voor zover geen onderhoudsplichtige is aangewezen, berust de onderhoudsplicht bij de rechthebbende.

  • 4.

    Onder rechthebbende wordt verstaan de eigenaar en de gebruiker, krachtens een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht, van het perceel, het werk of de ligplaats.

  • 5.

    In afwijking van lid 3, laatste volzin, berust het onderhoud van de kunstwerken, die strekken tot handhaving van het streefpeil, bij het waterschap.

  • 6.

    In het geval van meerdere rechthebbenden is ieder van hen voor het geheel belast met de zorg voor het onderhoud.

 

 

Artikel 2.36 (onderhoudsplicht)

De zorg voor het gewoon onderhoud houdt de plicht in om alle onderhoudsmaatregelen te nemen die nodig zijn om de goede staat en werking van de primaire en secundaire wateren, ondersteunende kunstwerken, bergingsgebieden,bergingsvoorzieningen en objecten en werken in, langs, boven en onder oppervlaktewaterlichamen, te waarborgen met het oog op de belangen bedoeld in artikel 2.26 (oogmerken) en artikel 2.27 (specifieke zorgplichten).

 

 

Artikel 2.37 (medewerkingsplicht buitengewoon onderhoud)

De gerechtigde van objecten en werken, beplanting, schepen, woonschepen of drijvende voorwerpen of inrichtingen in of nabij primaire wateren en ondersteunende kunstwerken, is verplicht op eerste aanschrijving van het bestuur de objecten en werken, schepen, woonschepen, drijvende voorwerpen of inrichtingen, te verwijderen en verwijderd te houden, ten behoeve van en voor de duur van het uitvoeren van gewoon of buitengewoon onderhoud door het waterschap.

 

 

Afdeling 2.5 Bestuursbevoegdheden

 

Artikel 2.38 (watervergunning)

  • 1.

    De afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een watervergunning op grond van de Keur, tenzij het bestuur of Gedeputeerde Staten bij verordening of bij besluit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing heeft verklaard.

  • 2.

    Het bestuur beslist op een aanvraag om een watervergunning krachtens de Keur binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, indien op die aanvraag afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

  • 3.

    Het bestuur kan de termijn bedoeld in het tweede lid eenmaal verlengen met maximaal acht weken. Het bestuur stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis uiterlijk twee weken voor het aflopen van de termijn bedoeld in het tweede lid.

 

 

Artikel 2.39 (beoordelingsregels)

  • 1.

    Een watervergunning wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de belangen bedoeld in de artikelen 2.1, 2.7, 2.13, 2.26 (oogmerken) en de artikelen 2.2, 2.8, 2.14, 2.27 (specifieke zorgplichten).

  • 2.

    Wanneer een activiteit niet verenigbaar is met artikel 2.1 onder c en d, artikel 2.13 onder c, artikel 2.26 onder e, kan het bestuur desondanks een watervergunning verlenen op grond van zwaarwegende redenen van openbaar belang als geen aanvaardbare alternatieven voor de activiteit aanwezig zijn.

 

 

Artikel 2.40 (vrijstelling beperkingengebied activiteiten)

  • 1.

    Het bestuur kan vrijstelling verlenen van de verboden bedoeld in de artikelen 2.3 tot en met 2.6 (stedelijke uitbreiding), 2.9 tot en met 2.11 (grondwateronttrekkingen), 2.15 tot en met 2.20 (waterkeringen), 2.28 (lozen/onttrekken water aan oppervlaktewater) en 2.31 tot en met 2.33 (oppervlaktewaterlichamen).

  • 2.

    Aan de vrijstelling kunnen regels worden verbonden met het oog op de belangen bedoeld in de artikelen 2.1, 2.7, 2.13, 2.26 (oogmerken) en de artikelen 2.2, 2.8, 2.14, 2.27 (specifieke zorgplichten).

  • 3.

    De regels kunnen de verplichting bevatten een activiteit te melden.

  • 4.

    Op de voorbereiding van een vrijstelling en regels is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

Artikel 2.41 (nadere regels specifieke zorgplichten)

  • 1.

    Het bestuur kan nadere regels stellen over de zorgplicht, bedoeld in de artikelen 2.14 en 2.27 (specifieke zorgplichten waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen) voor daarbij aan te wijzen activiteiten, waarvoor in de Keur niet reeds een verbod geldt.

  • 2.

    De nadere regels kunnen inhouden dat de activiteit achterwege blijft.

  • 3.

    De nadere regels kunnen de verplichting bevatten om een activiteit te melden.

  • 4.

    Op de voorbereiding van de nadere regels is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

Artikel 2.42 (maatwerkvoorschriften)

  • 1.

    Het bestuur kan met het oog op de belangen bedoeld in artikelen 2.1, 2.7, 2.13, 2.26 (oogmerken) en artikelen 2.2, 2.8, 2.14, 2.27 (specifieke zorgplichten) maatwerkvoorschriften stellen in aanvulling op of afwijking van de regels in:

    • a.

      een vrijstelling, als bedoeld in artikel 2.40 (vrijstelling); en

    • b.

      nadere regels, als bedoeld in artikel 2.41 (nadere regels specifieke zorgplichten).

  • 2.

    In het maatwerkvoorschrift kan worden bepaald in welke mate en voor welke duur de afwijking geldt.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift kan niet worden gesteld als over een onderwerp een voorschrift aan een vergunning kan worden verbonden.

 

 

Artikel 2.43 (nadere regels zorgplicht onderhoud waterstaatswerken)

  • 1.

    Het bestuur stelt nadere regels over de zorg voor het gewoon onderhoud, bedoeld in de artikelen 2.22, 2.35, 2.6 (onderhoudsplichtige waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, waterbergingsvoorzieningen) en de artikelen 2.23, 2.36, 2.6 (onderhoudsverplichtingen).

  • 2.

    De nadere regels bevatten de onderhoudsmaatregelen voor de daarbij aangegeven onderhoudsplichtigen.

  • 3.

    De nadere regels bevatten de wijze van verwerking van het maaisel en bagger die bij het onderhoud vrijkomen.

  • 4.

    Een nader regel kan het verbod inhouden om gedurende een bepaalde periode van het jaar bepaalde onderhoudsmaatregelen uit te voeren voor daarbij aan te wijzen waterkeringen, waterkerende werken, ondersteunende kunstwerken, of objecten en werken in en nabij waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen ofbergingsgebieden.

  • 5.

    De nadere regels worden voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

 

Artikel 2.44 (medewerkingsplicht afrasteringen)

  • 1.

    Het bestuur kan de gerechtigde van percelen op of nabij waterstaatwerken bij maatwerkvoorschrift de verplichting opleggen afrasteringen aan te brengen, met het oog op de bescherming van het waterstaatswerk tegen aantasting door dieren. De verplichting bevat de plaats en de soort van de afrastering.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van het bestuur afrasteringen te verwijderen die door of vanwege het waterschap zijn geplaatst.

 

 

Artikel 2.45 (normadressaat)

Aan de regels die voor een activiteit zijn gesteld in een vrijstelling, nadere regels of een maatwerkvoorschrift, wordt voldaan door de degene de activiteit verricht.

 

 

Artikel 2.46 (maatwerkvoorschriften op aanvraag)

  • 1.

    Het bestuur stelt nadere regels met betrekking tot de aanvraag van een maatwerkvoorschrift.

  • 2.

    Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag voor een maatwerkvoorschrift is de afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 3.

    Het bestuur beslist op een aanvraag voor een maatwerkvoorschrift binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Het bestuur kan de termijn bedoeld in het tweede lid eenmaal verlengen met maximaal 2 weken. Het bestuur stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis uiterlijk twee weken voor het aflopen van de termijn bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    De artikelen 6.22 en 6.24 van de Waterwet zijn van overeenkomstige toepassing op een maatwerkvoorschrift.

 

 

Artikel 2.47 (grenswaarden en regels)

  • 1.

    Het bestuur kan grenswaarden en regels vaststellen voor het verrichten van activiteiten binnen daarbij op kaart aangewezen gebieden, voor een daarbij aangegeven duur, met het oog op de belangen bedoeld in artikel 2.26 (oogmerken/ oppervlaktewaterlichamen) en artikel 2.27 (specifieke zorgplicht oppervlaktewaterlichamen) en de doelstellingen en maatregelen in het waterbeheerplan.

  • 2.

    Het besluit bevat een motivering waarin in ieder geval wordt ingegaan op:

    • a.

      de doelstelling van waterbeheer waarvoor de grenswaarden en regels worden vastgesteld,

    • b.

      de toestand van het onderdeel van het watersysteem waarvoor de grenswaarden en regels worden vastgesteld;

    • c.

      de activiteiten die naar verwachting het bereiken van de doelstelling belemmeren.

  • 3.

    Een vergunning voor een activiteit waarvoor een grenswaarde en regels zijn vastgesteld wordt geweigerd als de activiteit leidt tot overschrijding van de grenswaarde.

  • 4.

    Als voor het verrichten van activiteiten regels zijn vastgesteld, als bedoeld in lid 1, blijven de regels voor die activiteiten in een vrijstelling, nadere regels of in maatwerkvoorschriften, buiten toepassing.

  • 5.

    Het besluit bedoeld in lid 1 wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

 

Artikel 2.48 (absoluut verbod)

  • 1.

    Het bestuur kan het verrichten van een activiteit verbieden. Het besluit bevat in ieder geval:

    • a.

      de activiteiten waarvoor het verbod geldt;

    • b.

      het gebied of gebieden op kaart waarbinnen het verbod geldt;

    • c.

      de duur van het verbod.

  • 2.

    Het besluit wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

 

Artikel 2.49 (gegevens en bescheiden)

  • 1.

    De aanvrager verstrekt aan het bestuur de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag van een watervergunning of een maatwerkvoorschrift nodig zijn.

  • 2.

    De vergunninghouder verstrekt aan het bestuur de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het bezien en zo nodig wijzigen van de vergunningvoorschriften.

  • 3.

    Degene die een activiteit verricht waarvoor een meldingsplicht geldt, verstrekt de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Keur gestelde regels, voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

  • 4.

    Op verzoek van het bestuur worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor het stellen van een maatwerkvoorschrift op initiatief van het bestuur, voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

  • 5.

    Met het oog op de belangen bedoeld in artikel 2.7, artikel 2.8, lid 2, artikel 2.13, artikel 2.14 lid 2, artikel 2.23 en artikel 2.24 worden op verzoek van het bestuur de gegevens en bescheiden verstrekt die aanvullend op de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 2.50 lid 2 onder a (nadere regels gegevens en bescheiden), nodig zijn voor de beslissing op een aanvraag, voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

  • 6.

    Het bestuur wijst de activiteiten aan waarvoor na uitvoering een revisietekening wordt verstrekt.

 

 

Artikel 2.50 (nadere regels gegevens en bescheiden)

  • 1.

    Het bestuur stelt nadere regels over de te verstrekken gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 2.49 (gegevens en bescheiden).

  • 2.

    De nadere regels bevatten in ieder geval de te verstrekken gegevens en bescheiden bij:

    • a.

      een aanvraag voor een watervergunning;

    • b.

      een melding.

  • 3.

    Op de voorbereiding van de nadere regels is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

Artikel 2.51 (uitvoeringprogramma onderhoud)

  • 1.

    Het bestuur kan een uitvoeringsprogramma vaststellen voor het systematisch onderhoud van secundaire wateren, met inbegrip van ondersteunende kunstwerken en overige werken en objecten in, langs, boven en onder oppervlaktewaterlichamen. Bij de uitvoering van de schouw wordt rekening gehouden met het uitvoeringsprogramma.

  • 2.

    In het uitvoeringsprogramma wordt rekening gehouden met de belangen, bedoeld in artikel 2.26 (oogmerken) en de doelstellingen en maatregelen in het waterbeheerplan of een watergebiedsplan voor het gebied. Een uitvoeringsprogramma bevat in ieder geval:

    • a.

      het gebied waarop het uitvoeringsprogramma betrekking heeft;

    • b.

      de gewenste regelmaat en wijze van uitvoering van de onderhoudsmaatregelen, bedoeld in artikel 2.36 (onderhoudsverplichtingen), voor de daarbij aan te geven oppervlaktewaterlichamen, ondersteunende kunstwerken en overige objecten en werken in, langs, boven en onder oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      het gewenste profiel van de daarbij aan te geven secundaire watergangen.

 

Afdeling 2.6 Regels over lozingen van stoffen

 

(gereserveerd)

 

Hoofdstuk 3 Procedures actief beheer

 

(gereserveerd)

 

 

Hoofdstuk 4 Financiële bepalingen (Schade)

 

 

Artikel 4.1 (begripsbepalingen)

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

adviseur: een persoon of commissie als bedoeld in artikel 4.6, belast met het adviseren over de door het bestuur te nemen beslissing op een verzoek tot schadevergoeding.

schadevergoeding: schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14 of artikel 7.15 van de Waterwet; en

verzoek: het verzoek tot schadevergoeding;

 

 

Artikel 4.2 (het verzoek tot schadevergoeding)

  • 1.

    Een verzoek wordt schriftelijk ingediend bij het bestuur.

  • 2.

    Het verzoek is ondertekend en bevat tenminste:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van de taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer, waardoor de verzoeker naar zijn oordeel schade lijdt of zal lijden;

    • d.

      de datum waarop de verzoeker bekend is geworden met de schade;

    • e.

      een aanduiding, bij voorkeur op een kadastrale kaart, van de locatie waar de schade is ontstaan of zal ontstaan;

    • f.

      een opgave van de aard en omvang van de schade;

    • g.

      een motivering en

    • h.

      de hoogte van de gevraagde schadevergoeding en een onderbouwing daarvan.

  • 3.

    Als het verzoek betrekking heeft op een besluit en de verzoeker van plan is daartegen bezwaar te maken of beroep in te stellen, wordt dit in het verzoek vermeld.

  • 4.

    Het bestuur tekent op het verzoek de datum van ontvangst aan. Het bestuur bevestigt de ontvangst van het verzoek binnen twee weken aan de verzoeker en stelt de verzoeker daarbij in kennis van de op grond van deze Keur te volgen procedure.

 

 

Artikel 4.3 (aanhouding behandeling van het verzoek)

Als rechtsmiddelen zijn aangewend tegen een besluit waardoor de verzoeker naar zijn oordeel schade lijdt of zal lijden, kan het bestuur de behandeling van het verzoek aanhouden tot en met de dag waarop het besluit onherroepelijk is. Van de beslissing tot aanhouding doet het bestuur schriftelijk mededeling aan de verzoeker.

 

 

Artikel 4.4 (beslissing op het verzoek met advies van de adviseur)

  • 1.

    Tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 4.5, stelt het bestuur het verzoek binnen vier weken na ontvangst in handen van de adviseur. Het bestuur doet hiervan gelijktijdig schriftelijk mededeling aan de verzoeker. De mededeling bevat een opgave van de als adviseur aangestelde persoon of commissie.

  • 2.

    Als het bestuur de verzoeker krachtens artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht uitnodigt het verzoek aan te vullen, wordt de in lid 1 genoemde termijn opgeschort tot de dag waarop het verzoek is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3.

    Als advies van de adviseur wordt ingewonnen, beslist het bestuur binnen vier en twintig weken na ontvangst op het verzoek. Het bestuur kan de beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen. Het bestuur stelt de verzoeker schriftelijk in kennis van de verdaging.

 

 

Artikel 4.5 (beslissing op het verzoek zonder advies van de adviseur)

  • 1.

    Het bestuur kan op het verzoek beslissen zonder een advies van de adviseur in te winnen als :

    • a.

      het verzoek zonder nader onderzoek kan worden toegewezen of afgewezens;

    • b.

      de vermoedelijk toe te kennen schadevergoeding naar verwachting minder dan €5.000,00 bedraagt; of

    • c.

      een beleidsregel over de vergoeding van de schade is vastgesteld.

  • 2.

    Als geen advies van de adviseur wordt ingewonnen, beslist het bestuur binnen acht weken na ontvangst op het verzoek. Het bestuur kan de termijn voor ten hoogste vier weken verlengen. Het bestuur stelt de verzoeker schriftelijk in kennis van de verlenging.

 

 

Artikel 4.6 (de adviseur)

  • 1.

    Afhankelijk van de complexiteit van het verzoek wijst het dagelijks bestuur als adviseur één ter zake deskundige persoon aan of een commissie bestaande uit drie deskundige personen, waarvan één persoon door het bestuur als voorzitter wordt aangewezen.

  • 2.

    De adviseur is onafhankelijk en onpartijdig en kan geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van één van de bestuursorganen van het waterschap of van de Stichting Waternet. De adviseur heeft een geheimhoudingsplicht.

  • 3.

    De verzoeker kan het bestuur verzoeken de adviseur te wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de adviseur schade zou kunnen lijden. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend en is gemotiveerd. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

  • 4.

    Het bestuur beslist binnen vier weken na ontvangst op het verzoek tot wraking. Voordat het bestuur op het verzoek beslist, stelt het de verzoeker en de adviseur in de gelegenheid te worden gehoord over het verzoek tot wraking.

 

 

Artikel 4.7 (taken van de adviseur)

De adviseur stelt een onderzoek in naar en brengt schriftelijk en gemotiveerd advies uit aan het bestuur over:

  • a.

    de aard en omvang van de schade;

  • b.

    het causaal verband tussen de schade en de rechtmatige uitoefening door het waterschap van zijn taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer waardoor de verzoeker naar zijn oordeel schade lijdt of zal lijden;

  • c.

    de vraag of de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;

  • d.

    de vraag of vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd;

  • e.

    de hoogte van de door het bestuur toe te kennen schadevergoeding;

  • f.

    eventuele voordeelverrekening en

  • g.

    voor zover daartoe aanleiding bestaat, maatregelen of voorzieningen waardoor de schade anders dan door een vergoeding in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

 

 

Artikel 4.8 (werkwijze van de adviseur)

  • 1.

    Als de adviseur dit nodig acht, stelt hij een onderzoek in op de locatie van de schade. De adviseur stelt de verzoeker en het bestuur in de gelegenheid het onderzoek bij te wonen.

  • 2.

    De adviseur stelt het bestuur en de verzoeker in de gelegenheid tijdens een hoorzitting hun standpunten mondeling toe te lichten. De uitnodiging wordt tenminste drie weken voor de hoorzitting verzonden. Als de adviseur een onderzoek ter plaatse instelt , kan de hoorzitting met dit onderzoek worden gecombineerd. De verzoeker en het bestuur kunnen tot tien dagen voor de hoorzitting nadere stukken indienen.

  • 3.

    Van de hoorzitting wordt door of onder verantwoordelijkheid van de adviseur een verslag gemaakt, dat bij het advies van de adviseur wordt gevoegd.

  • 4.

    De verzoeker en het bestuur verschaffen de adviseur op zijn verzoek nadere inlichtingen, gegevens en bescheiden waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen en die voor de beoordeling van het verzoek en de voorbereiding van het advies nodig zijn, behoudens weigering op grond van gewichtige redenen. Gewichtige redenen zijn voor het bestuur in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan de gevraagde informatie te verstrekken.

  • 5.

    De adviseur kan derden, waaronder personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van één van de bestuursorganen van het waterschap, verzoeken om inlichtingen, gegevens en bescheiden.

  • 6.

    De verzoeker en het bestuur kunnen zich ter behartiging van hun belangen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. De adviseur kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen, tenzij de gemachtigde advocaat is.

  • 7.

    Indien de adviseur dit nodig acht kan hij zich, na toestemming van het bestuur, door één of meer onafhankelijke deskundigen laten bijstaan.

 

 

Artikel 4.9 (het advies)

  • 1.

    De adviseur brengt binnen acht weken nadat hij zijn opdracht heeft aanvaard een conceptadvies uit dat aan het bestuur en de verzoeker wordt toegezonden. De adviseur stelt het bestuur en de verzoeker daarbij in de gelegenheid binnen een termijn van vier weken een zienswijze tegen het conceptadvies in te brengen. De adviseur stuurt een afschrift van ingebrachte zienswijzen door aan de andere partij.

  • 2.

    De adviseur vermeldt bij het definitieve advies zijn overwegingen over de tegen het conceptadvies door partijen ingebrachte zienswijzen. Het definitieve advies wordt binnen vier weken na afloop van de termijn om schriftelijk zienswijzen in te brengen uitgebracht.

 

 

Artikel 4.10 (beslissing op het verzoek tot vergoeding van schade)

  • 1.

    Het bestuur beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies op het verzoek.

  • 2.

    Bij de beslissing wordt een afschrift gevoegd van het advies.

  • 3.

    Het bestuur stuurt de adviseur een afschrift van zijn beslissing.

 

 

Artikel 4.11 (intrekking en wijziging)

  • 1.

    Het bestuur kan de beslissing op het verzoek intrekken of ten nadele van de verzoeker wijzigen indien:

    • a.

      na het nemen van de beslissing feiten of omstandigheden bekend worden, waarvan het bestuur ten tijde van het nemen van de beslissing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de schadevergoeding niet zou zijn toegekend of lager zou zijn vastgesteld;

    • b.

      de verzoeker onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing op het verzoek zou hebben geleid of

    • c.

      de hoogte van de schadevergoeding anderszins onjuist was en de verzoeker dit wist of behoorde te weten.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de schadevergoeding is toegekend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

 

 

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

 

 

Artikel 5.1 (schouw)

  • 1.

    Door het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgestelde planning.

  • 2.

    De datum van de schouw wordt ten minste veertien dagen van tevoren bekendgemaakt. Een schouw op de waterdiepte wordt ten minste één jaar van te voren bekend gemaakt.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen kan de bekendmaking worden vervangen door een individuele aanschrijving. De aanschrijving wordt ten minste vier dagen van tevoren verstuurd.

  • 4.

    De onderhoudsmaatregelen worden voorafgaand aan de schouw uitgevoerd.

 

 

Artikel 5.2 (aanwijzing toezichthouders)

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen personen.

 

 

Artikel 5.3 (strafbepaling)

  • 1.

    Overtreding van de bepalingen van deze Keur, de daarop gebaseerde regelgeving, of van de voorschriften, verbonden aan op grond van de bij of krachtens die bepalingen verleende vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen, maatwerkvoorschriften of toestemmingen, kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Bij herhaling van de overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

 

 

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

 

 

Artikel 6.1 (overgangsbepalingen)

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing die is verleend vóór inwerkingtreding van deze keur wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend op grond van deze keur.

  • 2.

    Voor een activiteit waarvoor voor het inwerkingtreden van deze keur een vergunning is verleend en die in deze keur onder de werking valt van een vrijstelling of van een nadere regel , geldt de vergunning als een melding.

  • 3.

    Voor een activiteit waarvoor voor het inwerkingtreden van deze keur een vergunning is verleend en die in deze Keur onder de werking valt van een vrijstelling of van een nadere regel, gelden de vergunningvoorschriften, voor zover zij afwijken van de voorschriften in de betreffende vrijstelling of passende maatregel, als maatwerkvoorschriften.

  • 4.

    De aanvraag van een watervergunning voor een activiteit waarop voor het inwerkingtreden van deze keur nog niet is beslist en die krachtens deze keur onder de werking valt van een vrijstelling of nadere regel, geldt als een melding.

  • 5.

    Het oude recht blijft van toepassing op een watervergunning voor een activiteit waarop voor inwerkingtreding van deze Keur nog niet is beslist en die krachtens deze keur vergunningplichtig is. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de watervergunning zodra de watervergunning onherroepelijk is.

  • 6.

    Voor werken, woonschepen en drijvende inrichtingen in, boven of onder wateren of de beschermingszones daarvan, die aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangebracht of afgemeerd op de betreffende locatie, in strijd met het bepaalde in deze keur, geldt bij inwerkingtreding van deze keur een watervergunning van rechtswege.

  • 7.

    Voor activiteiten, die voor inwerkingtreding van deze keur rechtmatig zijn verricht, geldt bij de inwerkingtreding van deze keur een vergunning van rechtswege als die activiteit vergunningplichtig op grond van deze keur.

  • 8.

    Voor activiteiten, die voor die voor inwerkingtreding van deze keur rechtmatig zijn verricht, en die op grond van deze keur onder werking van een vrijstelling of een passende maatregel vallen, geldt bij inwerkingtreden van deze keur een maatwerkvoorschrift van rechtswege.

 

 

Artikel 6.2 (inwerkingtreding)

  • 1.

    De Keur AGV 2017 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze Keur treedt in werking op 1 november 2019.

 

 

Artikel 6.3 (citeertitel)

Deze verordening wordt aangehaald als: Keur Waterschap AGV.

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting

 

 

Toelichting algemeen

 

 

Instrumenten voor regulering van activiteiten in en rond het watersysteem

 

De Waterschapsverordening van AGV, ofwel: de Keur, heeft als belangrijkste doel om een veilig en gezond watersysteem te waarborgen en het te beschermen tegen risico’s van activiteiten die van invloed kunnen zijn op de goede staat en werking van het watersysteem. Een veilig en gezond watersysteem is van groot belang voor Nederland en het waterschap is binnen zijn beheergebied verantwoordelijk om hiervoor te zorgen. Het watersysteem is onderdeel van een omgeving die voortdurend verandert en waarin soms aanpassingen nodig zijn. Daarnaast is de ruimte in Nederland schaars. Mensen willen de beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk benutten. De druk is groot om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Niet alle activiteiten zijn altijd mogelijk, maar vaak kunnen activiteiten wel degelijk – soms onder bepaalde voorwaarden.

 

AGV beoordeelt aanvragen voor activiteiten in en rond het watersysteem, met behulp van een aantal instrumenten.

 

 

De Waterschapsverordening (of: de Keur)

 

De Keur is een juridisch instrument dat valt onder de bevoegdheid van het algemeen bestuur van het waterschap. Het is een verordening waarmee het waterschap het waterbeheer kan uitvoeren. Uitgangspunt is dat het waterschap het waterbeheer moet kunnen uitvoeren tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten, nu en in de toekomst.

  • In de Waterwet, provinciale verordeningen en het Waterbeheerplan staan normen waar waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en bergingsgebieden aan moeten voldoen en die het waterschap bij de uitoefening van zijn taken in acht moet nemen. In de Keur heeft het waterschap deze normen uitgewerkt tot oogmerken. Dit is een belangrijke basis voor het toetsen van activiteiten van derden.

  • De Keur bevat artikelen die aangeven of een activiteit verboden is of niet.

  • Ook beschrijft de Keur wat er in ieder geval nodig is om te zorgen dat de keringen en het watersysteem goed blijven functioneren. Dit heet specifieke zorgplichten. De keur bevat voor de verschillende onderdelen van het watersysteem – waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en grondwaterlichamen - apart ‘objectgerichte’ specifieke zorgplichten.

  • Op verschillende plaatsen in de Keur staan ‘aanwijzingsbevoegdheden’. Daarmee kan het bestuur de werking van de regels beperken tot bepaalde aangewezen gebieden.

  • Voor sommige activiteiten stelt de Keur grenswaarden aan gebieden, om het watersysteem te kunnen beschermen tegen het cumulatieve effect van activiteiten. Het kan zijn dat een bepaalde activiteit op zichzelf geen kwaad kan voor het watersysteem, maar een aantal van deze activiteiten tegelijk wél. In dat geval dreigt de ‘gebruiksruimte’ van het gebied te worden overschreden en kan het waterschap de activiteit weigeren of aanvullende beperkingen of voorschriften stellen.

  • De Keur bevat ook een artikel over het opstellen van een uitvoeringsprogramma onderhoud. Daarmee is het mogelijk om voor een bepaald gebied het onderhoud gericht af te stemmen op de kenmerken van dat specifieke gebied en de gebiedsdoelen die er gelden. Dit maakt het mogelijk om lokaal af te wijken van bijvoorbeeld standaard afmetingen voor een watergang of oever.

 

Het Keurbesluit

 

Naast de Keur kent het waterschap ook het Keurbesluit. De vaststelling van het Keurbesluit valt onder de bevoegdheid van het dagelijks bestuur.

Het Keurbesluit bevat aanvullingen op de specifieke zorgplichten voor activiteiten op en om het water en waterkeringen. Dit zijn de zogenoemde ‘activiteitgerichte’ specifieke zorgplichten. Degene die een activiteit verricht, is gebonden aan de ‘activiteitgerichte’ specifieke zorgplichten. Dit geldt ook als de activiteit niet verboden is (de ‘activiteitgerichte specifieke zorgplichten’ heten dan nadere regels) of als er een vrijstelling voor geldt.

Uitgangspunt is dat voor zoveel mogelijk activiteiten algemene regels worden gesteld in de vorm van activiteitgerichte specifieke zorgplichten. Maatwerk blijft echter altijd mogelijk binnen de voorwaarden van de oogmerken en objectgerichte specifieke zorgplichten in de Keur.

 

Maatwerkbesluit

 

In sommige gevallen kan het beschermingsniveau van de aanvullingen in het Keurbesluit van de specifieke zorgplichten tekortschieten of juist te streng zijn. In die gevallen kan het waterschap met behulp van de beleidsregels een maatwerkvoorschrift stellen en opnemen in een maatwerkbesluit. Het waterschap kan zelfstandig een maatwerkvoorschrift stellen, maar ook op aanvraag van de initiatiefnemer of een ander.

 

Watervergunning

 

Voor activiteiten die verboden zijn en waarvoor in het Keurbesluit geen ‘activiteitgerichte’ specifieke zorgplichten zijn opgenomen, moet de initiatiefnemer een vergunning aanvragen.  

 

De beleidsregels

 

Naast de Keur en het Keurbesluit gebruikt het waterschap ook Beleidsregels. Deze vallen onder de bevoegdheid van het dagelijks bestuur.

De beleidsregels zijn van toepassing op vergunningverlening en op het stellen van maatwerkvoorschriften.

Of een initiatiefnemer die een vergunning aanvraagt deze krijgt, hangt af van de beoordeling van het waterschap. De oogmerken en specifieke zorgplichten in de Keur vormen samen de beoordelingsregels voor een vergunningaanvraag of het stellen van een maatwerkvoorschrift. Het waterschap toetst de aanvraag voor een vergunning of maatwerkvoorschrift aan de specifieke zorgplichten, tegen de achtergrond van de oogmerken. De beleidsregels kunnen uitleg, maatstaven en afwegingen geven bij de toepassing van de beoordelingsregels.

 

De doelen van het waterbeheer

 

Rijks- en provinciale waterbeheernormen

 

Het rijk en de provincies hebben doelstellingen voor het waterbeheer uitgewerkt in regelgeving. Op hoofdlijnen komen deze doelstellingen neer op het volgende:

  • De waterkeringen moeten voldoen aan veiligheidsnormen tegen overstroming.

  • Voor de oppervlaktewateren stelt het waterschap het waterpeil vast en handhaaft deze.

  • De bergingscapaciteit van het oppervlaktewatersysteem dient te voldoen aan de ‘normen voor wateroverlast’, om de neerslagtoename vanwege de klimaatverandering op te kunnen vangen.

  • Bij een watertekort vanwege droogte verdeelt het waterschap het water over de verschillende maatschappelijke belangen volgens de wettelijke rangorde in de ‘verdringingsreeks’.

De chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen moeten voldoen aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water van de Europese Unie.

 

Waterschapsdoelen

 

Het waterschap stelt eens in de 6 jaar een Waterbeheerplan vast, om de rijks- en provinciale doelen op hoofdlijnen, te vertalen in maatregelen voor AGV. Het Waterbeheerplan beschrijft ook de maatregelen die het waterschap gaat nemen om het watersysteem ‘op orde’ te houden en te laten voldoen aan de eisen, zoals het watersysteem inspecteren, monitoren, toetsen, onderhouden, verbeteren en aanpassen aan de veranderingen van de omgeving en het beleid.

 

Oogmerken in de Keur

 

In de Keur zijn de doelstellingen van het waterbeheer terug te vinden als ‘oogmerken’. Het gaat hierbij zowel om de algemene doelstellingen van waterbeheer in artikel 2.1 van de Waterwet, als om bijzondere doelstellingen uit het Waterbeheerplan.

 

De specifieke zorgplichten in de Keur zijn bedoeld om te zorgen dat een initiatiefnemer die een activiteit wil uitvoeren deze oogmerken van het watersysteem ‘in het oog houdt’ en deze niet in gevaar brengt.

Zowel de oogmerken als de bijbehorende zorgplichten zijn in de Keur onderverdeeld naar ‘watersysteemobject’:

  • Waterkeringen.

  • Oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.

  • Grondwater.

Daarnaast zijn er oogmerken en zorgplichten voor

  • Stedelijke uitbreiding.

Stedelijke uitbreiding kan zowel impact hebben op oppervlaktewateren als op waterkeringen.

 

 

De opbouw van de Keur

 

De Keur bevat 71 artikelen, verdeeld over zes hoofdstukken:

 

 

Alleen hoofdstuk 2 (regels met betrekking tot het watersysteem) is onderverdeeld in ‘afdelingen’ en ‘paragrafen’. Elke afdeling begint met artikelen over de ‘oogmerken’ en de ‘specifieke zorgplichten’ voor het betreffende watersysteemobject. Daarna volgen de overige artikelen. Voor waterkeringen, oppervlaktewateren en bergingsgebieden geldt dat zij bepaalde beschermingszones kennen. In de terminologie van de Omgevingswet heet een dergelijke zone een ‘beperkingengebied’. Keurartikelen die specifiek op die zone betrekking hebben staan in aparte paragrafen, met de naam ‘Beperkingengebiedactiviteiten’. Het gaat hier om activiteiten die binnen het beperkingengebied van een waterstaatswerk niet in overeenstemming zijn met de functie van het waterstaatswerk en waarvoor dus regels gelden.

 

 

Toelichting per artikel

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Dit hoofdstuk bevat de definities van een aantal begrippen uit de Keur, een artikel over de toepassing van de regels op het werk van het waterschap zelf en een artikel over de algemene zorgplicht voor het watersysteem.

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begrippen staan in alfabetische volgorde.

 

Artikel 1.2 (reikwijdte, beheerhandelingen)

 

Regulier beheer en onderhoud

Het waterschap hoeft zichzelf geen Keurvergunning te verlenen voor het uitvoeren van de reguliere waterbeheertaken, zoals herstel of onderhoud aan waterstaatswerken. Artikel 5.23 van de Waterwet bepaalt - kortgezegd - dat rechthebbenden van gronden de uitvoering van onderhoud en herstel door het waterschap moeten gedogen.

 

Aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door het waterschap

Voor het aanleggen van een nieuw waterstaatswerk moet het waterschap een projectplan vaststellen (artikel 5.4 van de Waterwet). Dat geldt ook als het waterschap een waterstaatswerk zodanig wijzigt, dat een aanpassing in de legger nodig is, omdat de normatieve toestand van het werk verandert (artikel 5.1 van de Waterwet). Op een dergelijk projectplan is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, zodat rechtsbescherming van derden tegen het plan is gewaarborgd. Ook is er inspraak op mogelijk (Verordening Inspraak en elektronische bekendmaking AGV 2016, volgend uit artikel 79 van de Waterschapswet).

 

Aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door een derde

Als de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk plaatsvindt op initiatief van een derde, heeft deze voor de uitvoering van het werk een watervergunning nodig van het waterschap. Een projectplan is dan niet aan de orde.

 

Artikel 1.3 (algemene zorgplicht)

Water is een collectief goed. Zorgvuldig omgaan met het watersysteem is een verantwoordelijkheid van iedereen. Dit artikel beschrijft die verantwoordelijkheid. Het is een vangnet om activiteiten te kunnen reguleren die schadelijk zijn voor het watersysteem en niet of onvoldoende worden afgedekt door de Keurregels.

 

 

Hoofdstuk 2 Regels met betrekking tot het watersysteem

Dit hoofdstuk bevat regels voor het aanleggen van verhard oppervlak (afdeling 2.1), het onttrekken of infiltreren van grondwater (afdeling 2.2), activiteiten die invloed hebben op waterkeringen (afdeling 2.3) of oppervlaktewateren en bergingsvoorzieningen (afdeling 2.4) en het bevat artikelen over de bestuursbevoegdheden van het waterschap (afdeling 2.5).

 

Afdeling 2.1 Regels over verhard oppervlak en stedelijke uitbreiding

Deze afdeling beschrijft het doel van de regels over stedelijke uitbreiding en aanleg van verhard oppervlak en de bijbehorende specifieke zorgplicht voor het watersysteem daarbij. De artikelen beschrijven wanneer een vergunning nodig is voor het aanleggen van verhard oppervlak, welke normen en eisen er gelden voor het nemen en uitvoeren van compenserende maatregelen (bijvoorbeeld een waterbergingsvoorziening) en hoe het onderhoud van compenserende voorzieningen is geregeld.

 

Paragraaf 2.1.1 Oogmerken en specifieke zorgplichten

 

Artikel 2.1 (oogmerken) en artikel 2.2 (specifieke zorgplichten)

 

Effecten van verhard oppervlak op het watersysteem

Aanleggen van verhard oppervlak is het aanbrengen van verharding, bijvoorbeeld in de vorm van bestrating of dakoppervlak. Als grondoppervlak een doorlatendheid heeft van minder dan 90 l/s/ha (wat het geval is bij de meeste soorten asfalt en bestrating) kan hierin nauwelijks of geen infiltratie van regenwater in de bodem plaatsvinden. Bij de nieuwbouw van stedelijk gebied, de verdichting van bestaand gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voorheen water in de bodem kon infiltreren. Als water niet meer kan infiltreren stroomt het direct af naar het oppervlaktewatersysteem en/of naar het rioolstelsel. Dat betekent bij een flinke regenbui dat het oppervlaktewatersysteem en de riolering een grote afvoerpiek moeten opvangen. Als de systemen daar niet op berekend zijn kunnen de grond- en/of oppervlaktewaterpeilen stijgen, en kan er wateroverlast of zelfs gevaar voor overstroming ontstaan en kunnen riolen gaan overstorten, met mogelijk ook effecten op de (ecologische) waterkwaliteit. Deze artikelen zijn bedoeld om dat te voorkomen.

 

Provinciale normen voor wateroverlast

Uitgangspunt daarbij zijn de normen die de provincies hebben opgesteld, waaraan de oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied moeten voldoen, uitgedrukt in een overschrijdingskans. Overschrijding betekent dat het watersysteem de hoeveelheid water niet meer kan bevatten en het water dus ‘uit het watersysteem treedt’. Voor stedelijk gebied geldt dat het oppervlaktewatersysteem zodanig ingericht moet zijn, dat overschrijding niet vaker plaats vindt dan eenmaal in de 100 jaar, uitgaande van een maatgevende regenbui ontleend aan het vigerende klimaatscenario.

 

Paragraaf 2.1.2 Overig

 

Artikel 2.3 (vergunningplicht)

 

Algemene en gebiedsspecifieke oppervlaktenormen voor vergunningplicht

Bij welke oppervlakte aan verharding een vergunning nodig is kan verschillen per gebied. Er is een algemene norm, namelijk: bij aanleg van meer dan 5000 m2 verhard oppervlak buiten stedelijk gebied of meer dan 1000 m2 in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied of glastuinbouwgebied. De begrenzing van stedelijk en glastuinbouwgebied staat op de kaart bij de Keur. Het bestuur kan afwijken van deze norm, door voor een gebied een besluit te nemen met daarin een specifieke norm voor dat gebied. Daarmee heeft het bestuur de mogelijkheid om flexibel en gebiedsspecifiek maatwerk te leveren in afstemming met de belanghebbenden. Op de voorbereiding van een gebiedsbesluit is de openbare voorbereidingsprocedure van toepassing, volgens de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Zolang er geen vastgestelde gebiedsnorm is gelden de algemene normen.

 

Gevallen waarvoor de regels niet gelden

De regels gelden niet voor de aanleg van sportvelden en kunstgrasvelden, omdat die niet worden beschouwd als verharding. Ook gelden ze niet voor aanleggen van verhard oppervlak met een doorlatendheid van meer dan 90 l/s/ha.

Ook voor terreinen die braak liggen, maar bebouwd waren en waarvan de bebouwing is verwijderd gelden deze regels niet. Die terreinen worden beschouwd als reeds verhard, voor zover ze verhard waren en de bestemming tijdens een periode van braak liggen niet is gewijzigd. In dit geval mag de nieuw aan te brengen verharding de situatie voor de waterhuishouding niet verslechteren ten opzichte van de verharding die er eerder lag.

 

Artikel 2.4 (compensatienorm voor verhard oppervlak)

 

Algemene en gebiedsspecifieke normen voor compensatie verhard oppervlak met open water

Een initiatiefnemer die een vergunning aanvraagt voor het aanleggen van verhard oppervlak, moet het verlies aan waterberging compenseren. Dat kan door elders in hetzelfde peilgebied open water aan te leggen of met een alternatieve waterberging met hetzelfde effect (bijvoorbeeld vegetatiedaken of speciale constructies om water op te vangen). De algemene norm is een oppervlakte aan open water tussen de 10 en 20% van het aan te leggen verhard oppervlak. In de meeste gevallen is een percentage van 10% voldoende. In individuele gevallen, met name in stedelijke gebieden met een uitzonderlijk hoog percentage bebouwing, kan het bestuur de compensatienorm naar boven bijstellen tot 20%.

 

Het bestuur kan ook gebiedsspecifiek een norm vaststellen, door voor een gebied een besluit te nemen met daarin een specifieke compensatienorm, afhankelijk van de relevante kenmerken en waterbergingsopgaven van het gebied. Voor gemeenten en projectontwikkelaars is dan transparant welke norm waar geldt en waarom. Gemeenten kunnen de norm toepassen bij de voorbereiding van ruimtelijke besluiten. Projectontwikkelaars kunnen bij het opstellen van hun stedenbouwkundig ontwerp en de aanvraag van een vergunning rekening houden met de compensatienorm. Zolang er geen vastgestelde gebiedsnorm is geldt de algemene norm.

 

Alternatieve compensatievoorzieningen

In plaats van open water aanleggen, kan een initiatiefnemer ook compenseren met een alternatieve waterberging. Deze moet zodanig groot zijn dat het effect op het watersysteem gelijkwaardig is aan het effect van compensatie door aanleg van open water.De essentie is dat de voorziening voldoende regenwater kan opvangen en ook op langere termijn effectief en duurzaam blijft. De aanvrager moet dat aantonen en met een beheer- en onderhoudsplan borgen dat de voorziening ook in de toekomst blijft werken. Dit om te voorkomen dat de bergingscapaciteit na verloop van tijd minder wordt, en er alsnog wateroverlastproblemen ontstaan.

De minimale omvang van de waterberging is 70 m3. Dit is de benodigde waterberging bij de aanleg van 1000 m² verharding. De berekening van de benodigde capaciteit van de waterberging bij 1000 m² verharding is gebaseerd op een ontwerpbui van 70 mm/dag en verwaarlozing van de gemaalcapaciteit.

Inmiddels zijn er nieuwe gestandaardiseerde neerslaggebeurtenissen beschikbaar, die gebiedsafhankelijk kunnen worden toegepast. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de 7 gestandaardiseerde neerslaggebeurtenissen voor korte en lange duur. De tabel bevat voor iedere neerslaggebeurtenis de schaal, de duur, de hoeveelheid, de initiële conditie en de herhalingstijden. Met behulp van deze tabel is het mogelijk om het benodigde volume van een waterberging te berekenen.

 

Tabel: Neerslaghoeveelheden voor de standaard neerslaggebeurtenissen met herhalingstijden van 100, 250 en 1000 jaar voor het huidige klimaat en het klimaat in 2050 volgens het worst-case scenario consistent met KNMI’14. (Bron: STOWA, 2015 & 2018, KNMI 2018 en tussentijdse berekeningen KNMI)

 

 

Artikel 2.5 (ontwerp en inrichting watersysteem)

 

Leidraad voor ontwerp en uitvoering van maatregelen

Een initiatiefnemer krijgt alleen een vergunning voor het aanleggen van verhard oppervlak als hij maatregelen neemt om het hemelwater gecontroleerd te laten afstromen naar het open water of de waterbergingsvoorziening. Voor het ontwerp en de uitvoering van de maatregelen moet de initiatiefnemer de Leidraad volgen die het bestuur van AGV opstelt. De leidraad is gericht op het waarborgen van een zodanige inrichting van het oppervlaktewatersysteem dat het systeem onderhoudbaar is tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten, ook in de toekomst. De leidraad is ook gericht op het waarborgen van een inrichting van het watersysteem die de ecologische toestand van het water bevordert.Wanneer de initiatiefnemer in de vergunningaanvraag niet of onvoldoende rekening houdt met de leidraad kan AGV de vergunning weigeren. Het doel van de Leidraad is om helderheid te verschaffen over de eisen die het waterschap stelt aan het ontwerp en de uitvoering van maatregelen in het watersysteem. Deze transparantie kan er aan bijdragen dat ook gemeenten het streven naar een onderhoudbaar en ecologisch gezond oppervlaktewatersysteem meer gaan meewegen in hun ruimtelijke besluitvorming.

 

Artikel 2.6 (waterbergingsvoorzieningen)

 

Redenen voor aanleg van een waterbergingsvoorziening

Dit artikel is vooral bedoeld om het onderhoud van waterbergingsvoorzieningen goed te regelen. Het gaat hierbij niet alleen om waterbergingsvoorzieningen als compensatie voor aanleg van verhard oppervlak. Het is ook mogelijk dat een gemeente of het waterschap zelf een waterberging aanlegt om het functioneren van het oppervlaktewatersysteem te verbeteren of om de grondwatervoorraad aan te vullen. Dit laatste speelt vooral op de hoge gronden van de Heuvelrug: daar is het gewenst dat afvloeiend hemelwater in de bodem kan infiltreren om de grondwatervoorraad aan te vullen, met het oog op het herstel van de kwelstroom vanaf de Heuvelrug naar het Vechtplassengebied. Deze kwelstroom is belangrijk voor het halen van de ecologische doelen.

 

Toekennen van de status ‘waterbergingsvoorziening’ om het onderhoud te borgen

In alle gevallen waarin een waterbergingsvoorziening effectief bijdraagt aan het goed functioneren van het watersysteem, kan het waterschap de voorziening de status van waterbergingsvoorziening geven. Daarbij is het belangrijkste criterium: de voorziening draagt bij aan het voorkomen, beperken of ongedaan maken van een waterstandsverhoging of een afname van het bergend vermogen van het oppervlaktewatersysteem, of aanvulling van de grondwatervoorraad op de Heuvelrug. In die gevallen kan het dagelijks bestuur van het waterschap de status ‘waterbergingsvoorziening’ geven. Met deze status regelt AGV de verantwoordelijkheid voor de instandhouding van de goede staat en werking van de voorziening, namelijk met een onderhoudsverplichting: de gerechtigde van een waterbergingsvoorziening is belast met het onderhoud van de voorziening.

 

Afdeling 2.2 Regels over grondwater

Deze afdeling beschrijft het doel van de regels over grondwater en de bijbehorende specifieke zorgplicht voor het watersysteem daarbij. De artikelen beschrijven wanneer een vergunning nodig is voor het onttrekken of infiltreren van grondwater, welke eisen er gelden voor het melden en meten bij grondwateronttrekkingen en wat er gebeurt in het geval van een calamiteit.

 

Paragraaf 2.2.1 Oogmerken en specifieke zorgplichten

 

Artikel 2.7 (oogmerken) en artikel 2.8 (specifieke zorgplichten)

 

Doelen voor grondwater

De regels over grondwater zijn bedoeld om een duurzaam beheer van de grondwatervoorraad te waarborgen. Wetgeving en beleid op het gebied van grondwater staan in de Waterwet, de Grondwaterrichtlijn van de Europese Kaderrichtlijn Water, provinciale waterplannen en grondwaterplannen, de Waterverordening van AGV en in het Waterbeheerplan van AGV. De doelstelling op hoofdlijnen is dat de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater geschikt moet zijn en blijven voor duurzaam gebruik door mens en natuur.

 

Risico’s van grondwateronttrekkingen en infiltratie voor het grondwatersysteem

Risico’s van een grondwateronttrekking zijn met name dat de grondwaterstand daalt, waterstromen veranderen en de kwaliteit van het grondwater verslechtert. Dit kan nadelig of schadelijk zijn voor andere belangen, zoals: natuur, landbouw, bebouwing, civieltechnische werken zoals kunstwerken, waterkeringen en wegen, drinkwatervoorziening, groenvoorziening, archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden, de werking van een bodemenergiesysteem, de werking van een grondwatersanering enz. Ook infiltratie van water in de ondergrond heeft risico’s voor grondwaterstanden en –kwaliteit. Deze artikelen zijn bedoeld om dergelijke negatieve effecten te voorkomen.

 

Paragraaf 2.2.2 Overig

 

Artikel 2.9 (vergunningplicht)

 

Bevoegdheid vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen

De provincies zijn bevoegd gezag voor grondwateronttrekkingen en infiltraties ten behoeve van

  • Industriële toepassingen, bij onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar.

  • De openbare drinkwatervoorziening.

  • Een bodemenergiesysteem.

Dit staat in artikel 6.4 van de Waterwet. Voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties die niet onder de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten vallen, is het waterschap aangewezen als bevoegd gezag.

Grondwater onttrekken of infiltreren is verboden, tenzij het bestuur er een vergunning voor verleent of een vrijstelling geldt. In het Keurbesluit is te vinden voor welke categorieën van onttrekkingen of infiltraties een vrijstelling geldt – in de meeste gevallen gaat het dan om kleine hoeveelheden.

 

Wat valt onder ‘onttrekken’

Er is sprake van het ‘onttrekken van grondwater’ als er gebruik wordt gemaakt van een inrichting of werk dat daar voor bestemd is. Dit betekent dat ook een bemalen drainage onder de werking van dit artikel valt, net als sommige onderbemalingen en ‘bouwen volgens polderprincipe’.

 

Bouwen volgens polderprincipe

‘Bouwen volgens polderprincipe’ houdt in dat de ondergrondse bouwlaag waterdoorlatend is en dat het opkomende grondwater met een pomp wordt weggemalen. Dit betekent meestal dat er voortdurend grondwater weggemalen moet worden, waarbij de hoeveelheden in de tijd aanzienlijk kunnen oplopen. Constructies volgens polder principe zijn niet duurzaam. De grondwaterstand in de omgeving kan dalen, waardoor houten paalfunderingen boven de grondwaterspiegel komen te liggen - met name in Amsterdam - met een grote kans op aantasting door houtrot. Ook vanuit milieuoogpunt - lozing van het weggepompte grondwater op oppervlaktewater of riolering - zijn er bezwaren.

Constructies volgens polderprincipe zijn in 2009 voor het eerst verboden in de Keur. Bemalingen volgens polderprincipe die al voor december 2009 in gebruik waren vallen daarom buiten de vergunningplicht. Met name in Amsterdam komt het veel voor dat de kelders in bestaande bebouwing drooggehouden moeten worden met behulp van een pomp. Let wel: als het weggepompte grondwater geloosd wordt op het oppervlaktewater zijn ook de artikelen uit paragraaf 2.4.2 van toepassing. Afhankelijk van de omvang van de lozing kan in dat geval wél een vergunningplicht gelden.

 

Wat valt onder ‘infiltreren’?

Er is sprake van infiltreren als oppervlaktewater in de bodem wordt gebracht met als doel de grondwatervoorraad aan te vullen. Retourbemaling (het terugbrengen in de bodem van onttrokken grondwater) is dus geen infiltreren. Vanuit juridisch oogpunt is retourbemaling een lozing in de bodem.

 

Voorschriften voor retourbemalingen

Het waterschap kan aan de watervergunning voor grondwateronttrekkingen voorschriften verbinden over het terugbrengen van het grondwater in de bodem – dat wil zeggen: retourbemaling. Deze voorschriften kunnen gaan over zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het water. Als het waterschap voorschriften stelt aan de retourbemaling met het oog op de bescherming van de grondwaterkwaliteit, dan is het verbod op bodemlozingen in artikel 2.2 lid 5 van het ‘Besluit lozen buiten inrichtingen’ niet meer van toepassing. Als de watervergunning geen voorschriften op dit punt bevat, dan geldt de algemene regeling in artikel 3.2 lid 2 van het ‘Besluit lozen buiten inrichtingen’.

 

Artikel 2.10 (melden en meten van onttrekkingen en infiltraties)

 

Verplichtingen rondom melden, meten en aanleveren van meetgegevens

Dit artikel is bedoeld om het dagelijks bestuur de bevoegdheid te geven om te bepalen in welke gevallen de verplichtingen rondom melden, meten en aanleveren van meetgegevens bij een grondwateronttrekking wel of niet gelden. Deze verplichtingen (en de mogelijkheid om ze niet van toepassing te verklaren) staan in het Keurbesluit (artikel 2.51), dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur. Dit is in overeenstemming met de systematiek van de Keur waarin de aanwijzing van meldingsplichten, meetplichten en de opgave van gegevens aan het dagelijks bestuur worden gelaten, omdat deze activiteiten meer in de sfeer liggen van dagelijks beheer.

 

Artikel 2.11 (uitzonderlijke omstandigheden)

 

Calamiteiten of dreiging

Dit artikel maakt het mogelijk om een onttrekking of infiltratie tijdelijk stop te zetten, als de omstandigheden dat nodig maken. Dit artikel is onder andere nodig in gevallen van extreme droogte, als er landelijke en regionale afspraken gaan gelden over de verdeling van het beschikbare water over diverse functies. De zogenaamde landelijke verdringingsreeks in het Waterbesluit kan van kracht worden en de regionale verdringingsreeks in de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017.

 

 

Afdeling 2.3 Regels over waterkeringen

Deze afdeling beschrijft het doel van de regels over waterkeringen en de bijbehorende specifieke zorgplicht voor de waterkeringen daarbij. De artikelen beschrijven voor welke zones er regels gelden, welke activiteiten verboden zijn (tenzij het waterschap er een vergunning voor verleent of er een vrijstelling voor geldt onder bepaalde voorwaarden) en hoe het onderhoud van is geregeld.

 

Paragraaf 2.3.1 Reikwijdte, oogmerken en specifieke zorgplichten

 

Artikel 2.12 (reikwijdte)

De regels over waterkeringen gaan over activiteiten op en rond waterkeringen die het waterschap wil reguleren en over het onderhoud van de waterkeringen.

 

Artikel 2.13 (oogmerken) en artikel 2.14 (specifieke zorgplicht)

 

Diverse typen waterkeringen

Waterkeringen bestaan er in velerlei vormen. Wat alle waterkeringen gemeen hebben is dat ze achtergelegen land beschermen tegen overstroming door water van buiten. De bekendste vormen zijn waterkerende dijklichamen in de vorm van dijken of kades. Waterkeringen kunnen ook geheel of gedeeltelijk niet zichtbaar, ofwel ‘verholen' zijn, omdat ze onderdeel zijn van een groter grondlichaam of van hoger gelegen gronden. Daarnaast kunnen ook damwanden, sluizen, stuwen en andere "werken" de functie van waterkering hebben.

Bij waterkeringen is er onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire waterkeringen. Dit zegt iets over het belang en de functie van de betreffende waterkering voor de bescherming tegen overstroming.

  • Primaire keringen: Het rijk wijst aan welke waterkeringen primair zijn. Globaal gezegd beschermen primaire waterkeringen het beheergebied tegen overstroming door water uit het IJ, het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal, het IJmeer en het Gooimeer (beide integraal deel van het Markermeer).

  • Secundaire keringen, direct of indirect: Secundaire waterkeringen beschermen achtergelegen land direct of indirect tegen overstroming vanuit hoger gelegen boezem- of tussenboezemwateren. Een indirecte kering vervult deze functie pas nadat een daarvoor of daarachter gelegen directe kering is bezweken. De provincies hebben bijna alle secundaire keringen in het beheergebied van AGV aangewezen als regionale keringen.

  • Tertiaire keringen: Binnen bepaalde polders liggen zogenaamde polderkaden, de tertiaire keringen. Dit zijn waterkeringen die deels ook kunnen functioneren als compartimenteringkering bij het bezwijken van achter- of voorliggende boezemwaterkeringen. Zij kunnen het overstroomde gebied beperken of verdere overstroming vertragen en daarmee de economische schade beperken.

 

Peilscheidingen, keerschotten en stuwen die bedoeld zijn om een peilverschil in stand te houden worden niet gerekend tot de waterkeringen. Peilscheidingen zijn gronden die de scheiding vormen tussen gebieden met een verschillend oppervlaktewaterpeil.

 

De zorg voor de waterkeringen

Het waterschap is belast met de zorg voor de waterkeringen in zijn beheergebied. Het waterschap legt de vereiste ligging, vorm, afmeting en constructie van primaire en regionale waterkeringen vast in de legger en neemt maatregelen om te zorgen dat de keringen daar aan (blijven) voldoen. Ook het in stand houden van de oeverbeschoeiing langs beschermende gronden is een belangrijke voorwaarde voor de bescherming van het achterland tegen wateroverlast.

Daarnaast toetst het waterschap periodiek of de waterkeringen nog veilig zijn, aan de hand van technische leidraden van het Rijk voor de primaire waterkeringen en van de provincie voor de regionale waterkeringen.

 

Het doel van de regels over waterkeringen

De regels over waterkeringen hebben als doel te waarborgen dat een waterkering in goede staat blijft en goed blijft functioneren, dat inspectie van de kering goed mogelijk blijft en dat het waterschap ook groot onderhoud kan plegen aan een kering tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten.

Vanwege het grote maatschappelijke belang staat veiligheid tegen overstroming altijd voorop bij de afwegingen over medegebruik van waterkeringen. Activiteiten op en rond waterkeringen kunnen allerlei risico’s met zich meebrengen en zijn daarom vaak zonder vergunning verboden.

 

Medegebruik van keringen

Toch is medegebruik vaak wel mogelijk, als het de goede staat en werking van de kering niet in de weg staat en als het mogelijk blijft om de kering te inspecteren en er zo nodig (tegen aanvaardbare kosten) groot onderhoud aan te plegen. Vaak is het mogelijk om de nadelige gevolgen van activiteiten weg te nemen door het treffen van technische maatregelen. Voor verboden activiteiten kan het waterschap die maatregelen voorschrijven in een vrijstelling of een vergunning. Als de activiteit is geregeld in een vrijstelling, behoeft de initiatiefnemer geen vergunning meer aan te vragen. Wel is het mogelijk dat hij de activiteit nog moet melden aan het waterschap.

Activiteiten die niet expliciet zijn verboden in de Keur vallen onder de specifieke zorgplicht voor waterkeringen. Voor eenvoudige activiteiten die vaak voorkomen bij waterkeringen kan het bestuur passende maatregelen benoemen als uitwerking van de specifieke zorgplichten. Als de initiatiefnemer zich aan de passende maatregel houdt, weet hij zeker dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Veel voorkomende, eenvoudige activiteiten zijn activiteiten die niet onomkeerbaar en constructief ingrijpen in de waterkering, zoals agrarische activiteiten: het rijden met trekkers op onverharde delen van de waterkering; het regelmatig aanvullen van grond bij toegangshekken tot het land en dergelijke.

 

Toetsing aan specifieke zorgplichten waterkeringen

De oogmerken in artikel 2.13 en de specifieke zorgplichten in artikel 2.14 vormen samen de beoordelingsregels voor vergunningaanvragen. Het dagelijks bestuur beoordeelt een vergunningsaanvraag aan de hand van de specifieke zorgplichten, tegen het licht van de oogmerken van waterkeringszorg. Het dagelijks bestuur kan in beleidsregels uitleg, maatstaven en afwegingen geven met betrekking tot de toepassing van de beoordelingsregels. De specifieke zorgplichten hebben betrekking op de belangrijkste risico’s van activiteiten op of rond een waterkering.

 

De belangrijkste risico’s op en rond waterkeringen

  • Beschadiging van de bekleding van de dijk en/of de oeverbescherming:

    Dit risico speelt vooral bij het aanleggen van bouwwerken op een waterkering (zoals opritten, bruggen, gebouwen en dergelijke). Ook speelt het bij activiteiten waarbij er sprake is van explosiegevaar.

  • Erosie:

    Erosie is het afstromen van materiaal van de waterkering. Dit kan zowel aan de buitenkant als binnen in de kering plaatsvinden. Aan de buitenkant speelt het risico op erosie bijvoorbeeld als er sprake is van golfslag die de afdichtende bedekking van de dijk aantast of door aantasting van de grasmat door wegen en paden. Er kunnen dan erosiegeulen ontstaan. Aan de binnenkant speelt het risico als er holtes in het dijklichaam ontstaan, bijvoorbeeld door het aanleggen van fundering op palen waar water langs gaat stromen dat zand meevoert.

  • Belemmering van de afwatering:

    Dit speelt vooral bij het aanleggen van een harde constructie in de ondergrond, zoals een damwand of betonwand, waardoor water in de waterkering niet meer kan wegstromen. Er treedt dan verweking op, wat de waterkering minder stabiel maakt. Verweking kan ook optreden bij een breuk in een ondergrondse leiding.

  • Verstoring van de stabiliteit:

    Een waterkering kan door meerdere oorzaken minder sterk en stabiel worden. Uiteraard is afgraving voor bijvoorbeeld een tunnel of onderdoorgang risicovol. Daarnaast is een belangrijke oorzaak doorboring van waterafsluitende lagen in de ondergrond bij het aanleggen van fundering, zoals dat gebeurt bij heien, boren van gaten en dergelijke. Onder een afsluitende, slecht doorlatende laag kan een waterover- of onderdruk aanwezig zijn. Na doorboring van de afsluitende laag kan het water door de doorboring heen gaan stromen. Als deze grondwaterstroming zodanig sterk is dat hij zand- en gronddeeltjes meevoert, is er sprake van de vorming van zandmeevoerende wellen. Dit is een voor de waterkering gevaarlijk fenomeen, omdat in de ondergrond holle ruimte ontstaat. Dit ondermijnt de waterkering waardoor hij na verloop van tijd kan bezwijken. Beschadiging van de afdekkende buitenlaag van een kering (bijvoorbeeld bij aanleg van wegen) kan ook de stabiliteit verminderen, doordat water uit de boezem de dijk in gaat stromen, waardoor er natte plekken in de dijk ontstaan.

    Ook trillingen en schokgolven kunnen de draagkracht van bepaalde bodemlagen verminderen, met name in grond die zettingsgevoelig is (losgepakte zandlagen in de ondergrond) of in een gebied met zeer slappe, vochtige lagen (veenlagen in de ondergrond). Als de ondergrond in beweging komt, komt de stabiliteit van de kering in gevaar.

    Ook infiltratie van olie in de grond kan een sterke afname van de sterkte (schuifweerstand) van de grond veroorzaken met als mogelijk gevolg instabiliteit van de waterkering.

  • Belemmering inspectie:

    Dit risico treedt vooral op bij bebouwing dicht bij de waterkering, waardoor de kering niet meer goed toegankelijk is voor inspectie. Ook speelt dit aspect bij het aanleggen van ondergrondse werken in een waterkering.

  • Belemmering beheer en onderhoud:

    Dijken zullen altijd periodiek verbeterd moeten worden om het vereiste niveau van veiligheid tegen overstroming te kunnen waarborgen. Er is een risico dat medegebruik leidt tot belemmering van de mogelijkheid van dijkverbetering of dat verbetering alleen nog mogelijk is tegen aanmerkelijk hogere kosten van (buitengewoon) onderhoud. Dat geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van grote werken, zoals bijvoorbeeld bruggen.

    Ook bij het aanleggen van waterkeringen met beweegbare delen weegt het waterschap de kosten van beheer en onderhoud mee: sluizen en gemalen bijvoorbeeld bevatten beweegbare delen en zijn daarom meer aan slijtage onderhevig dan waterkeringen zonder beweegbare delen. De ontwerp-levensduur van de beweegbare delen is meestal korter dan die van het waterkerende kunstwerk zelf. Ze moeten periodiek worden geïnspecteerd, beproefd en onderhouden en vragen veel aandacht en zorg.

  • Verlaging van de grondwaterstand:

    Met name bij veendijken is uitdroging een reëel gevaar voor de stabiliteit. Damwanden kunnen een grote invloed hebben op de grondwaterstand in de waterkering en uitdroging tot gevolg hebben.

  • Aantasting van de waterkerende hoogte:

    Een waterkering kan lager worden door verzakking, afschuiving van grond of zetting van de ondergrond. Dit kan gebeuren door het gebruik van zwaar materiaal of door bijvoorbeeld verkeer op de kering. Het kan ook gebeuren door trillingen.

 

Paragraaf 2.3.2 Beperkingengebiedactiviteiten waterkeringen

 

Artikel 2.15 (beperkingengebieden)

 

Verschillende beschermingszones

Waterkeringen kennen verschillende beschermingszones. In de terminologie van de Omgevingswet vormen zij samen het beperkingengebied van de waterkering. Het gaat om de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone.

Voor de kernzone gelden de strengste regels. De regels in de beschermingszones zijn op hun beurt weer strenger dan in de daarbuiten gelegen buitenbeschermingszones. De breedte van de zones hangt af van het type waterkering.

 

 

 

 

Figuur: Schematische weergave zones bij een waterkerend dijklichaam

 

De kernzone

Bij een dijklichaam is de kernzone het deel tussen de binnenteen en de buitenteen van de dijk, onafhankelijk van de vraag of het een primaire, secundaire of tertiaire kering is.

Verholen en half-verholen waterkeringen hebben geen binnen- en buitenteen. Dit artikel bevat daarom specifieke breedtes die gelden, tenzij er in de legger een andere breedte staat. Bij verholen en half-verholen primaire waterkeringen is de breedte van de kernzone 5 meter. Bij verholen en half-verholen secundaire en tertiaire keringen is de kernzone 3 meter breed.

 

De beschermingszone

De beschermingszone bestaat uit een binnendijks deel en een buitendijks deel. De breedte is afhankelijk van het type kering (primair, secundair of tertiair; direct of indirect; dijklichaam of (half)-verholen) en van de waterkerende hoogte die de waterkering moet hebben. Dit artikel bevat een tabel waarmee de breedte van de beschermingszone berekend kan worden. In onderstaand figuur is te zien op welke manier de kerende hoogte bepaald kan worden.

 

 

 

Figuur: Waterkerende hoogte

 

De buitenbeschermingszone

De tabel bevat ook de breedtes van de buitenbeschermingszones bij de verschillende typen waterkering.

 

Beschermende gronden

Naast waterkeringen kent de Keur ook beschermende gronden. Dit zijn oeverzones die een functie hebben bij de bescherming van het achterland tegen wateroverlast. Ze beschermen achterliggende gebieden tegen afkalving door golfslag (bijvoorbeeld langs de Vinkeveense plassen) of het indringen van boezemwater. De breedte van deze gronden hangt af van de functie: 3 meter vanaf de waterlijn of de oeverbeschoeiing bij bescherming tegen indringing van boezemwater, 10 meter bij bescherming tegen afkalving door golfslag.

Deze gronden mogen niet worden afgegraven en de beschoeiing ervan dient afdoende te zijn om afkalving van de gronden zelf, of uitspoeling van het land daarachter, te voorkomen. Ze zijn aangegeven op de kaart bij de Keur.

 

Compartimentering boezemwater Amsterdam

In Amsterdam bestaat er een speciale situatie. Binnen een bepaald gebied (‘Compartimentering boezemwater Amsterdam’, aangegeven op de Keurkaart) liggen kerende werken in het water zoals sluizen en afsluitbare keerschotten, bedoeld om de stadsboezem af te kunnen sluiten van de omliggende boezems van het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal en van de boezem van Amstelland. Dit kan af en toe nodig zijn wanneer waterstanden zo snel en hoog oplopen, dat er een risico ontstaat voor het stedelijk gebied van Amsterdam.

Om er zeker van te zijn dat de kademuren die onderdeel zijn van de Compartimentering boezemwater in Amsterdam voldoende stabiel blijven, is een zone van 3 meter landinwaarts vanuit de kademuur beschermd als kernzone. Door aan beide zijden een zone van 6 meter als beschermingszone aan te wijzen is deze ‘beperkt beschermd’.

 

Artikel 2.16 (vormen van waterkeringen)

 

Diverse verschijningsvormen van waterkeringen

Naast waterkeringen met een duidelijk waterkerend dijklichaam kunnen waterkeringen ook geheel of gedeeltelijk onzichtbaar, ofwel ‘verholen’, zijn, omdat ze onderdeel zijn van een groter grondlichaam of van hoger gelegen gronden. Daarnaast kunnen ook damwanden, sluizen, stuwen en andere "werken" de functie van waterkering hebben. De regels voor dijklichamen, (half)-verholen keringen, beschermende gronden en waterkering vervangende kunstwerken kunnen verschillen, zoals ook blijkt uit artikelen 2.17 tot en met 20. Daarom legt AGV de ligging van de verschillende categorieën vast op kaart. Van de ligging wordt aantekening gemaakt in de Legger. De aantekening op de legger is zuiver administratief van aard en maakt geen deel uit van de Legger zelf. Een wijziging van een aantekening op de Legger is dus geen wijziging van de Legger.

 

Artikel 2.17 t/m 2.20 ( beperkingengebiedactiviteiten diverse keringen)

 

Verschillende regels voor verschillende keringen en zones

In deze artikelen regelt het waterschap welke activiteiten vergunningplichtig zijn of waarvoor het bestuur algemene regels kan stellen in een vrijstelling, voor de diverse typen keringen: waterkerende dijklichamen (2.17), half-verholen waterkeringen (2.18), verholen waterkeringen (2.19) en beschermende gronden (2.20). De regels verschillen voor de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone.

 

Verboden activiteiten

De regels beschrijven welke activiteiten verboden zijn, tenzij de initiatiefnemer er een vergunning voor krijgt of er een vrijstelling voor geldt. De belangrijkste zijn:

  • Graven:

    (Ont-)Graven betekent: het verwijderen van grond. Een ontgraving kan permanent of tijdelijk zijn. Bij een permanente ontgraving wordt het maaiveld verlaagd. Bij tijdelijke ontgraving wordt de ontgraven grond weer teruggebracht.

  • Het grootste risico van graven is dat het een negatief effect op de stabiliteit van de waterkering kan hebben, doordat er grond kan gaan afschuiven.

  • Aanleggen of verwijderen van kabels en leidingen:

    Kabels zijn sterke, buigzame, verbindingen, bestaande uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie en/of elektrische signalen en/of optische signalen.

  • Leidingen zijn buizen van staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen, of het doorvoeren van kabels en leidingen onder bijvoorbeeld wegen of op- en afritten.

    Het risico van kabels en leidingen is dat ze een negatief effect op de stabiliteit van de waterkering kunnen hebben, zowel tijdens als na het aanleggen. Bij de aanleg zijn vaak boringen nodig, met de nodige risico’s van dien. Naderhand kan er een breuk en lekkage plaatsvinden, met als gevolg verweking en erosie.

  • Aanleggen van bodemenergiesystemen:

    Een gesloten bodemenergiesysteem is een systeem waarmee een vloeistof in buizen door de bodem wordt geleid. Het water komt niet in direct contact met het grondwater. Een andere benaming is bodemwarmtewisselaar. Bij een open bodemenergiesysteem wordt grondwater onttrokken en opgewarmd of afgekoeld grondwater na gebruik terug in de bodem geïnfiltreerd. Warmte- en koudeopslag (WKO) is een andere naam voor een open bodemenergiesysteem.

    Het risico van een bodemenergiesysteem is dat het een belemmering kan vormen voor het beheer en onderhoud van de kering, dat er schade kan ontstaan door boringen en dat er verzakking kan optreden door het gebruik van zwaar materieel.

  • Uitvoeren van bodemonderzoek:

    Er zijn verschillende typen bodemonderzoek: exploratieboringen (één of meerdere gaten diep in de grond, bedoeld om grondmonsters te nemen), proefheiingen en seismisch onderzoek: dit gebeurt om de structuur van dieper gelegen bodemlagen te onderzoeken, bijvoorbeeld in verband met olie- of aardgaswinning. Seismisch bodemonderzoek gebeurt meestal door een springlading op tientallen meters diepte tot ontploffing te brengen of door trillingen op te wekken met trillingsbronnen, zoals een “airgun” of vibratoren.

  • Het risico van bodemonderzoek is dat het de dijk beschadigt of de stabiliteit aantast. Met name doorboring van waterafsluitende lagen is een risico en daarnaast ook trilling.

  • Aanleggen of verwijderen van bouwwerken of andere werken:

    Voorbeelden van ‘werken’ zijn: gebouwen, funderingspalen, opritten, bruggen, windturbines, windmolens, waterkerende werken, inlaten, sluizen, gemalen, wegen, tunnels, aquaducten, verkeersdrempels, verkeersplateaus, beschoeiingen, damwanden.

    Werken (zowel groot als klein) kunnen de stabiliteit van een waterkering in gevaar brengen. Belangrijke factoren daarbij zijn onder andere zetting door het gewicht van het materiaal, erosie, doorboren van waterafsluitende lagen, schade aan de dijk, trilling en belemmering van beheer en onderhoud.

  • Gebruiken van drukvaten en installaties met explosiegevaar:

    Drukvaten en vergelijkbare werken (zoals gastanks en olievaten) zijn vaten die een vloeistof of gas bevatten, al dan niet onder druk. Het risico van drukvaten is dat ze kunnen gaan lekken en dat ze kunnen exploderen, met schade aan de dijk als gevolg. De regels gelden ook voor de opslag van explosiegevaarlijke stoffen, waaronder vuurwerk.

     

 

Paragraaf 2.3.3 De zorg voor het onderhoud van waterkeringen en beschermende gronden

 

Artikel 2.21 (reikwijdte van de zorg voor het onderhoud)

 

Gewoon en buitengewoon onderhoud

Waterkeringen en waterkerende kunstwerken hebben regelmatig onderhoud nodig. Het gaat daarbij om

  • ‘gewoon onderhoud’: regelmatig maaien, herstellen van kleine schades, vervangen van beschoeiing en dergelijke.

  • ‘buitengewoon onderhoud’: dit is gericht op het in stand houden van de ligging, vorm, afmeting en constructie van de kering volgens de legger. Het gaat bijvoorbeeld om ophogen van een dijk die in de loop der tijd is gezakt (dijkreconstructies).

 

Artikel 2.22 (onderhoudsplichtige)

 

Onderhoudsplichtigen

Voor buitengewoon onderhoud is het waterschap onderhoudsplichtig.

Voor gewoon onderhoud staat in de Keur of de legger wie onderhoudsplichtig is. Soms staat dit geregeld in een watervergunning of beheerovereenkomst Als nergens is vastgelegd wie onderhoudsplichtig is voor het gewone onderhoud, dan ligt de onderhoudsverplichting bij de ‘gerechtigde’. Dat kan de eigenaar zijn, maar ook de huurder, erfpachter, opstalgerechtigde, vruchtgebruiker of gebruiker van een perceel, waterkering, water, werk, schip of drijvende inrichting of – voorwerp of waterbergingsvoorziening. Vaak heeft niet de eigenaar zelf, maar de feitelijke gebruiker het meest belang bij goed onderhoud en is bij machte om aan de verplichtingen te voldoen.

 

Naast de onderhoudsplichten in de Keur kunnen er ook onderhoudsplichten bestaan voor een waterstaatswerk of een deel daarvan, op basis van andere belangen dan waterbeheer. Denk aan belangen van wegbeheer, vaarwegbeheer, beheer van openbare ruimte of eigendom. Het waterschap stemt de uitvoering van zijn onderhoudsplichten af met de betreffende belangen. Met de gemeenten heeft het waterschap daarover afspraken gemaakt in het gezamenlijk opgestelde Handboek Onderhoud Oppervlaktewater, met uitzondering van de gemeente Amsterdam, waarmee van oudsher al afspraken bestaan.

 

Artikel 2.23 (onderhoudsplicht)

 

Onderhoudsplicht

In dit artikel staat in algemene termen de plicht om alle onderhoudsmaatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan de zorgplicht. Wat het onderhoud precies inhoudt kan per geval verschillen. Artikel 2.43 regelt dat het dagelijks bestuur hier nadere regels over stelt in het Keurbesluit.

 

Artikel 2.24 (medewerkingsplicht buitengewoon onderhoud)

 

Om gewoon of buitengewoon onderhoud te kunnen uitvoeren is het nodig dat de waterkeringen vrij gemaakt kunnen worden van obstakels. De gerechtigde van een perceel is verplicht hieraan mee te werken, op eigen kosten.

 

 

Afdeling 2.4 Regels over oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden

Deze afdeling beschrijft het doel van de regels over oppervlaktewateren en bergingsgebieden en de bijbehorende specifieke zorgplicht voor het watersysteem daarbij. De artikelen beschrijven welke regels er gelden voor brengen of onttrekken van oppervlaktewater welke activiteiten verboden zijn in de verschillende typen wateren (tenzij het waterschap er een vergunning voor verleent of er een vrijstelling voor geldt onder bepaalde voorwaarden) en hoe het onderhoud van is geregeld.

 

Paragraaf 2.4.1 Reikwijdte, oogmerken en specifieke zorgplichten

 

Artikel 2.25 (reikwijdte)

De regels in deze afdeling gaan over oppervlaktewaterlichamen – ook wel ‘wateren’ genoemd, en over bergingsgebieden.

Het gaat om wateren (en de bijbehorende bodem, oevers, flora en fauna) die vrij aan het aardoppervlak liggen en onderdeel uitmaken van een samenhangend watersysteem. Geïsoleerde wateren vallen er niet onder. Denk daarbij aan tuinvijvers, geïsoleerde stadsvijvers in parken, plantsoenen, geïsoleerde opvangvijvers en bakken voor regenwater bij kassencomplexen en geïsoleerde water bevattende greppels in landbouwgebied.

 

Artikel 2.26 (oogmerken) en 2.27 (specifieke zorgplicht)

 

Diverse typen wateren

  • Primaire wateren zijn wateren waaraan het waterschap een belangrijke functie toekent in de waterberging en in de aan- en afvoer water van en naar afwaterings- en bemalingsgebieden. Het gaat om boezemwateren en om hoofdwater(gang)en in polders en droogmakerijen.De functie van watergangen in stedelijk gebied neemt, vanwege het vaker voor komen van intensieve neerslag, in belang toe met het oog op het voorkomen van wateroverlast in dichtbebouwd stedelijk gebied.

  • Boezemwateren hebben een hoger peil dan de wateren in de polders en droogmakerijen. Tussen een boezemwater en een polder ligt een boezemwaterkering.

  • Hoofdwatergangen zijn wateren die niet tot de boezem behoren, maar wel een belangrijke functie hebben in de aan- en afvoer van water.

  • Secundaire wateren hebben een lokale functie in de aan- en afvoer van water en/of de waterberging van percelen, met het oog op de handhaving van het streefpeil, het voorkomen van wateroverlast en een goede ecologische toestand van het water binnen het gebied.

 

De zorg voor wateren

Het waterschap heeft de zorg voor de primaire wateren (boezemwateren en hoofdwatergangen) en voert daar zelf het beheer en onderhoud uit. Het beheer en onderhoud is gericht op de instandhouding van het ( stromings )profiel. Voor de exacte ligging, afbakening en vorm van wateren houdt het waterschap daarbij de Legger aan, of andere documenten waarin deze gegevens zijn vastgelegd (vergunningen, ontheffingen, overeenkomsten). Voor wateren waarvoor geen legger is vastgesteld gelden de afmetingen zoals die zijn vastgelegd in de onderhoudsverplichting voor het water. Bij de uitvoering van het beheer en onderhoud werkt het waterschap natuurvriendelijk, volgens de richtlijnen uit Gedragscode Wet Natuurbescherming voor de waterschappen.

Voor de secundaire wateren ligt het onderhoud bij anderen. Het waterschap heeft hier de rol van toezichthouder en handhaver, om er voor te zorgen dat ook de secundaire wateren goed blijven functioneren als het gaat om aan- en afvoer van water.

 

Het doel van de regels

Het doel van de regels is te waarborgen dat de aan- en afvoer en berging van water goed functioneert, zodat geen wateroverlast ontstaat, dat de ecologische toestand niet achteruit gaat en mogelijk verbetert, dat er geen belemmeringen zijn voor onderhoud en inspectie en dat groot onderhoud aan de watergang mogelijk blijft tegen maatschappelijke aanvaardbare kosten. Activiteiten in en in de buurt van wateren kunnen risico’s met zich mee brengen die deze doelen in gevaar brengen, en zijn daarom zonder vergunning vaak verboden.

 

Medegebruik

Toch is medegebruik vaak wel mogelijk, als het de aan- en afvoer van water en de ecologische toestand niet in de weg staat en als het mogelijk blijft om de watergang te inspecteren en onderhouden en er zo nodig (tegen aanvaardbare kosten) groot onderhoud aan te plegen. Vaak is het mogelijk om de nadelige gevolgen van activiteiten weg te nemen door het treffen van technische maatregelen. Voor verboden activiteiten kan het waterschap die maatregelen voorschrijven in een vrijstelling of een vergunning. Als de activiteit is geregeld in een vrijstelling, behoeft de initiatiefnemer geen vergunning meer aan te vragen. Wel is het mogelijk dat hij de activiteit nog moet melden aan het waterschap.

Activiteiten die niet expliciet zijn verboden in de Keur vallen onder de specifieke zorgplicht voor oppervlaktewateren. Voor eenvoudige activiteiten die vaak voorkomen bij wateren kan het bestuur passende maatregelen benoemen als uitwerking van de specifieke zorgplichten. Als de initiatiefnemer zich aan de passende maatregel houdt, weet hij zeker dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan.

 

Toetsing aan specifieke zorgplichten oppervlaktewateren

De oogmerken in artikel 2.26 en de specifieke zorgplichten in artikel 2.27 vormen samen de beoordelingsregels voor vergunningaanvragen. Het dagelijks bestuur beoordeelt een vergunningsaanvraag aan de hand van de specifieke zorgplichten, tegen het licht van de oogmerken van de zorg voor het waterbeheer. Het dagelijks bestuur kan in beleidsregels uitleg, maatstaven en afwegingen geven met betrekking tot de toepassing van de beoordelingsregels. De specifieke zorgplichten hebben betrekking op de belangrijkste risico’s van activiteiten op of rond een oppervlaktewater.

 

De belangrijkste risico’s op en rond oppervlaktewateren

  • Aantasting van het profiel:

    Als het profiel – de vorm – van de watergang verandert door bijvoorbeeld een bouwwerk in het water, dan kan dat de doorstroming belemmeren.

  • Aantasting van de oever:

    De stevigheid van de oever is van belang om het profiel van de watergang in stand te houden. Ook is de ecologische waarde van een watergang vaak juist in de oever te vinden.

  • Belemmering van de doorstroming:

    Het water moet vrijelijk kunnen stromen van en naar het gemaal. Als er een belemmering ergens in de route is, bijvoorbeeld een bouwwerk, een verstopte duiker of een demping, dan kan dit het water ‘tegenhouden’, waardoor stuwing optreedt. Er ontstaat een peilverschil bovenstrooms en benedenstrooms van de belemmering. In het achterliggende gebied kan het waterpeil zoveel stijgen dat wateroverlast ontstaat. Dit gebeurt ook als een watergang te smal of te ondiep wordt doordat hij bijvoorbeeld vol loopt met zand of veenprut. Dat kan gebeuren als een activiteit leidt tot beschadiging van de bodem van een watergang.

  • Verhoging van de waterstand:

    Verhoging van de waterstand in de watergang kan leiden tot vernatting van de omgeving, niet alleen vanwege overstroming, maar ook omdat de grondwaterstand mee kan stijgen.

  • Afname van het bergend vermogen:

    Het oppervlaktewatersysteem is zo ontworpen dat het neerslagpieken kan opvangen: bergen. Als een activiteit er toe leidt dat een deel van het watersysteem verdwijnt (bijvoorbeeld bij demping), dan vermindert het bergend vermogen. Bij veel neerslag ontstaan er dan sneller problemen met wateroverlast. Bij het boezemsysteem is de berging heel belangrijk om te zorgen dat de dijken niet overstromen bij een hevige regenbui. Om dezelfde reden leidt ophoging of bebouwing van boezemland (‘reserveruimte’ die onder mag lopen bij hoge waterstanden in de boezem) heel riskant.

  • Verslechtering van de ecologische toestand:

    Een activiteit heeft negatieve invloed op de ecologische kwaliteit als het leidt tot een verslechtering van de waterkwaliteit, tot een obstakel voor vissen of andere dieren of tot beschadiging van flora en fauna.

    • Een verslechtering van de waterkwaliteit kan ontstaan als een nieuw water twee bestaande wateren met elkaar verbindt. Er kan een ongewenste onderlinge beïnvloeding ontstaan. Dat geldt vooral als de twee bestaande wateren van elkaar verschillen qua waterpeil of waterkwaliteit.

      Ook kan de ecologische waarde achteruitgaan bij een verdieping, als gevolg van zout grondwater dat vanuit de bodem het water instroomt, of door de extra toevoer van bagger.

      In geïsoleerde wateren kan de waterkwaliteit verslechteren door minder waterbeweging en ‘verversing’, waardoor zuurstofgebrek in het water kan optreden.

      De aanleg van een lokale peilverlaging kan het grondwaterpeil in de omliggende gebieden negatief beïnvloeden. Peilverlagingen in de nabijheid van natuurgebieden hebben doorgaans een ongewenst effect (verdroging). Verdroging kan zich uiten in ongewenst lagere grondwaterstanden waardoor het soms nodig is meer water met een ongewenste kwaliteit in te laten in het gebied.

    • Als een activiteit leidt tot een obstakel voor vissen of andere dieren wordt de leefomgeving van de populaties (groepen dieren) steeds kleiner en kan er geen uitwisseling meer plaats vinden tussen de populaties.

    • Het weggraven van planten kan de ecologische kwaliteit aantasten. Ook aantasting van de oever is een risico, omdat juist in de oever - op de grens van land en water - de ecologische waarde van het watersysteem het hoogst is. Ook de vorm van de oever is bepalend voor de ecologische waarde. De ecologische kwaliteit van het water en de oever kan ook verminderen door een teveel aan schaduw door de aanleg van werken boven het water.

  • Belemmering van gewoon of buitengewoon onderhoud:

    AGV voert de inspectie en het onderhoud aan de waterlichamen uit vanaf een boot of vanaf de kant. In beide gevallen kan een bouwwerk of een te smalle watergang een obstakel vormen voor de onderhoudswerkzaamheden.

  • Nadelige gevolgen voor de vaarfunctie:

    Het gaat daarbij vooral over de invloed van een activiteit op de doorvaarthoogte, de vaarwegdiepte en de ruimte voor vaarverkeer in de bochten. Zo kunnen ondergrondse bouwwerken bijvoorbeeld een belemmering vormen voor het vaarverkeer. Demping van (een deel van een) vaarroute vormt een obstakel voor vaarverkeer en recreatief medegebruik.

  • Nadelige invloed op de grondwaterstand:

    Activiteiten in een oppervlaktewater die leiden tot een peilverandering kunnen leiden tot ongelijkmatige zetting, grondmechanische instabiliteit van de bodem e.d., waardoor bebouwing, wegen, waterkeringen en andere civieltechnische werken in de buurt kunnen verzakken. Ook schade aan archeologische of cultuurhistorische waarden is mogelijk. Als het grondwater te veel daalt worden bodemschatten blootgesteld aan oxidatie en zullen daardoor beschadigen of zelfs in de loop van de tijd geheel verdwijnen. Maaivelddaling is vooral een groot risico in veengebied. Verlaging van het waterpeil kan in veengebieden leiden tot een versnelde afbraak van veen en daarmee een versnelde maaivelddaling initiëren.

 

 

Paragraaf 2.4.2 Brengen en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen

 

Artikel 2.28 (aanvoeren/lozen en afvoeren/onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen)

 

Aanvoeren en lozen

Aanvoeren en lozen van water gaat allebei over het toevoegen van water aan een primair of secundair water. In het geval van ‘aanvoeren’ stroomt dat water via een watergang, buis of via een natuurlijke weg vanuit een ander oppervlaktewater. In het geval van ‘lozen’ is dat niet het geval – het water is dan afkomstig van buiten het oppervlaktewatersysteem. Beiden zijn zonder vergunning niet toegestaan. Dit geldt ook voor het lozen van (overtollig) water uit geïsoleerde wateren.

 

Afvoeren en onttrekken

Afvoeren en onttrekken van water gaat allebei over het weghalen van water uit een primair of secundair water. In het geval van ‘afvoeren’ stroomt dit water via een watergang, buis of via een natuurlijke weg naar een ander oppervlaktewater. In het geval van ‘onttrekken’ komt het onttrokken water buiten het oppervlaktewatersysteem terecht. Bevloeiing en beregening van gewassen met slootwater is een vorm van onttrekken.

 

Met dit artikel kan het waterschap de aan- en afvoer van water in het oppervlaktewatersysteem reguleren, met het oog op het handhaven van het streefpeil, het voorkomen van wateroverlast of de verdeling van het water bij een watertekort door bijvoorbeeld droogte.

 

 

 

 

 

Artikel 2.29 (uitzonderlijke omstandigheden)

 

Af- en aanvoeren bij calamiteiten

Zelfs als een initiatiefnemer een vergunning of vrijstelling heeft voor het aan- of afvoeren, lozen of onttrekken van water, kan het bestuur in uitzonderlijke omstandigheden dit alsnog tijdelijk verbieden. Het zal dan veelal gaan om calamiteiten waarbij sprake is van (een dreiging van) waterschaarste of juist overvloed, sterke verslechtering van de waterkwaliteit of gevaar voor het functioneren van een waterstaatswerk.

 

 

Paragraaf 2.4.3 Beperkingengebiedactiviteiten in oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden

 

Artikel 2.30 (beperkingengebieden)

 

Afbakening van het gebied waarbinnen de regels gelden

Oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden kennen een afbakening waarbinnen de regels uit de Keur voor bepaalde activiteiten gelden, in de terminologie van de Omgevingswet: beperkingengebieden. Voor watergangen bestaat het beperkingengebied uit het oppervlaktewaterlichaam, de bijbehorende kunstwerken en een zone aan weerszijden van de watergang.

Voor bergingsgebieden bestaat het beperkingengebied uit de waterberging zelf en de bijbehorende kunstwerken.

 

De breedte van de beschermingszones

De breedte van de beschermingszones verschillen voor primaire en secundaire wateren. Voor primaire wateren is de zone aan weerszijden 5 meter breed (gerekend vanaf de insteek van het talud bij een steile oever, of vanaf de waterlijn bij een flauwe oever). Voor secundaire wateren is de zone aan weerszijden 40 cm breed. De breedtes kunnen hier vanaf wijken als het bestuur heeft besloten tot een andere breedte.

 

Artikel 2.31 ( beperkingengebiedactiviteiten oppervlaktewaterlichamen)

 

Verboden activiteiten

In dit artikel regelt het waterschap welke activiteiten verboden zijn in of bij oppervlaktewaterlichamen, tenzij de initiatiefnemer een vergunning krijgt of er een vrijstelling voor geldt. De regels verschillen voor primaire wateren, secundaire wateren en beschermingszones.

De belangrijkste zijn:

Voor primaire en secundaire wateren:

  • Wateren direct of indirect met elkaar in verbinding brengen:

    Dit betekent in de praktijk: graven van nieuw water. Risico’s van aanleggen van nieuw water zijn dat de bodem en oevers vaak onstabiel zijn, hetgeen problemen op kan leveren voor het onderhoud en de waterkwaliteit.

  • Dempen:

    Risico’s van dempen van oppervlaktewater zijn wateroverlast, verslechtering van ecologische- en waterkwaliteit van het watersysteem, belemmering van de doorvaart en verminderen van het waterbergend vermogen.

  • Van richting, vorm, afmeting of constructie veranderen:

    Risico’s van het wijzigen van de vorm, afmeting of constructie van bestaande oppervlaktewaterlichamen zijn dat de aan- en afvoerfunctie van het watersysteem minder goed gaat functioneren, dat het vaarverkeer hinder ondervindt en dat er aantasting plaatsvindt van ecologische waarden in het watersysteem.

  • Het peil wijzigen:

    Risico’s van het wijzigen van het peil zijn dat het gebied lokaal te nat of te droog wordt, hetgeen schadelijk kan zijn voor de functie van het gebied. Ook is het mogelijk dat de waterkwaliteit of beheersbaarheid van het watersysteem verslechtert.

 

Voor primaire en secundaire wateren en hun beschermingszone:

Bouwwerken plaatsen, hebben of verwijderen:

Het gaat hier om duikers, dammen, bruggen, steigers, beschoeiing, voorzieningen voor schaatsers of recreatievaart en dergelijke. De belangrijkste risico’s zijn dat ze een belemmering kunnen vormen voor de aan- en afvoer van water, voor het vaarverkeer en voor het onderhoud en dat ze schade kunnen veroorzaken aan de ecologische kwaliteit van het watersysteem.

Ligplaats nemen:

Het gaat hier – naast (woon)schepen ook om tijdelijke drijvende inrichtingen die soms nodig zijn voor bijvoorbeeld herstelwerkzaamheden aan kademuren. De risico’s zijn vergelijkbaar met die van permanente bouwwerken in de watergang.

 

Voor primaire wateren en hun beschermingszone:

Graven of baggeren buiten het vastgestelde profiel:

Het grootste risico van te diep graven of baggeren is dat de bodem van de watergang beschadigt, waardoor de watergang vol kan lopen met veenprut of zand. Graven in de beschermingszone geeft het risico op beschadiging van de oevers, met alle gevolgen van dien voor de stabiliteit van de oever en de ecologische kwaliteit.

Kabels of leidingen leggen of verwijderen:

Het gaat hier vooral om het leggen van kabels en leidingen voor nutsvoorzieningen door middel van open ontgraving (gebaggerde sleuf) onder de primaire watergang. Het risico is vooral dat ze te dicht onder de waterbodem komen te liggen en kunnen beschadigen bij (groot) onderhoud aan de watergang.

Overhangende bomen of struiken planten:

Deze regel is vooral relevant vanwege de ecologische kwaliteit. Beschaduwing vermindert de hoeveelheid licht die kan doordringen in het water, waardoor waterplanten minder goed kunnen groeien. Bladval zorgt voor een toename van voedingsstoffen in het water, waar veel plantensoorten niet goed tegen kunnen.

Vaste vistuigen plaatsen:

Het gaat hier om fuiken en dergelijke die een obstakel in het water kunnen vormen, met name voor onderhoud.

 

 

Artikel 2.32 ( beperkingengebiedactiviteiten windbemalingsinstallatie)

 

Er zijn windmolens die nog een functie hebben in het waterbeheer – zij malen water uit. Alleen voor deze molens – aangewezen door het dagelijks bestuur - geldt dit artikel. Om te zorgen dat ze voldoende wind kunnen vangen is het verboden om binnen 200 meter van de molen hoge gebouwen, voorwerpen of beplanting aan te brengen. In de ruimtelijke ordening vindt ook bescherming plaats van de molenbiotopen van molens uit oogpunt van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

 

Artikel 2.33 ( beperkingengebiedactiviteiten bergingsgebieden, waterbergingsvoorzieningen en boezemland)

 

Boezemland

Boezemland is het land tussen de boezemwaterkeringen en het boezemwater, en maakt deel uit van het oppervlaktewaterlichaam. Onbebouwd boezemland dat onder het zogenoemde 'maatgevende' (hoogst mogelijke) boezempeil ligt, draagt bij aan de berging en doorstroming van water in tijden van hoog water: het mag onder water lopen. Het is belangrijk dat dat zo blijft. Om die reden is het verboden om delen van het onbebouwde boezemland af te scheiden door omkading of bedijking, het maaiveld ervan te verhogen, of ze te bebouwen. De ligging van het onbebouwd boezemland onder 0,0 meter NAP staat op de bij de Keur behorende Keurkaarten.

 

Bergingsgebieden en waterbergingsvoorzieningen

Gebieden die de status hebben van ‘bergingsgebied’ of ‘waterbergingsvoorziening’ moeten die functie goed kunnen blijven vervullen. Alle activiteiten die nadelig zijn voor de goede staat en werking zijn dan ook verboden.

Een gebied krijgt de status ‘bergingsgebied’ als het als zodanig is aangewezen overeenkomstig de Waterwet. Het gaat om land, dat bij hoogwater onder water kan en mag lopen om de bergingscapaciteit van het oppervlaktewatersysteem te verruimen. De status ‘waterbergingsvoorziening’ geldt voor voorzieningen die het bestuur als zodanig heeft aangewezen, krachtens artikel 2.6.

 

 

Paragraaf 2.4.4 De zorg voor het onderhoud van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en waterbergingsvoorzieningen

 

Artikel 2.34 (reikwijdte van de zorg voor het onderhoud)

 

Gewoon en buitengewoon onderhoud

Oppervlaktewaterlichamen, kunstwerken, bergingen en bergingsvoorzieningen hebben regelmatig onderhoud nodig. Het gaat daarbij om

  • ‘gewoon onderhoud’: regelmatig schonen, herstellen van kleine schades, vervangen van beschoeiing en dergelijke.

  • ‘buitengewoon onderhoud’: dit is gericht op het in stand houden van de ligging, vorm, afmeting en constructie van de watergang volgens de legger. Het gaat veelal om onderhoudswerkzaamheden van constructieve aard.

 

Artikel 2.35 (onderhoudsplichtige)

 

Onderhoudsplichtigen

Voor buitengewoon onderhoud is het waterschap onderhoudsplichtig.

Voor gewoon onderhoud staat in principe in de legger wie onderhoudsplichtig is. Soms staat dit geregeld in een watervergunning of beheerovereenkomst. Als nergens is vastgelegd wie onderhoudsplichtig is voor het gewone onderhoud, dan ligt de onderhoudsverplichting bij de ‘gerechtigde’. Dat kan de eigenaar zijn, maar ook de huurder, erfpachter, opstalgerechtigde, vruchtgebruiker of gebruiker. Vaak heeft niet de eigenaar zelf, maar de feitelijke gebruiker het meest belang bij goed onderhoud en is bij machte om aan de verplichtingen te voldoen.

 

Artikel 2.36 (onderhoudsplicht)

 

Onderhoudsverplichtingen

In dit artikel staat in algemene termen de plicht om alle onderhoudsmaatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan de zorgplicht. Wat het onderhoud precies inhoudt kan per geval verschillen. Artikel 2.43 regelt dat het dagelijks bestuur hier nadere regels over stelt in het Keurbesluit.

 

Artikel 2.37 (medewerkingsplicht buitengewoon onderhoud)

 

Om gewoon of buitengewoon onderhoud te kunnen uitvoeren is het nodig dat de wateren vrij gemaakt kunnen worden van obstakels. De gerechtigde van een perceel is verplicht hieraan mee te werken, op eigen kosten.

 

 

Afdeling 2.5 Bestuursbevoegdheden

Deze afdeling regelt de bestuursbevoegdheden van het waterschap. Het beschrijft de procedures rondom watervergunningen en de beoordeling van vergunningaanvragen, de mogelijkheid om activiteiten te verbieden en om vrijstellingen te verlenen onder bepaalde voorwaarden, de mogelijkheid om nadere regels en voorschriften te stellen aan activiteiten of aan te leveren gegevens, de mogelijkheid om gebiedsgericht cumulatieve effecten van activiteiten te reguleren en de mogelijkheid om eisen te stellen aan derden als het gaat om het onderhoud van secundaire wateren.

 

Artikel 2.38 (watervergunning)

 

Voorbereidingsprocedures

Voor een watervergunning is in principe de ‘eenvoudige’ voorbereidingsprocedure van toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 4.1.1). Het bestuur kan in individuele gevallen ook kiezen voor een andere procedure, namelijk de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). In dat geval wordt het voornemen van het bestuur om de vergunning te verlenen of te weigeren openbaar gemaakt en kunnen belanghebbende inspreken op het voornemen. Dit is met name aan de orde als de vergunningaanvraag de belangen van een brede(re) kring van belanghebbenden raakt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij watervergunningen voor een peilafwijking. In een eenvoudige voorbereidingsprocedure is geen sprake van een openbare bekendmaking voor inspraak. Per aanvraag zal het waterschap beoordelen welke procedure het best passend is.

De lex silencio positivo – bij niet-beslissen op een aanvraag binnen de wettelijke beslistermijn wordt van rechtswege geacht vergunning te zijn verleend - is niet van toepassing op vergunningen krachtens de Keur, omdat de Keurbepalingen geen betrekking hebben op diensten in de zin van de Dienstenwet.

 

Artikel 2.39 (beoordelingsregels)

 

Een goede staat en werking van het watersysteem staat voorop

Het waarborgen van de goede staat en werking van waterkeringen en het oppervlaktewatersysteem staat altijd voorop. Een verslechtering in het functioneren van de waterkering of het watersysteem is niet acceptabel. Ook de mogelijkheid om een doelmatige inspectie te kunnen uitvoeren is een harde randvoorwaarde. Deze belangen wegen altijd zwaarder dan het belang van de activiteit waar een initiatiefnemer een vergunning voor aanvraagt.

 

Beheer en onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten

AGV heeft de verantwoordelijkheid om te zorgen dat de waterkeringen en het oppervlaktewatersysteem ook in de toekomst voldoen aan de eisen van veiligheid, het voorkomen van wateroverlast, het kunnen handhaven van een adequaat waterpeil en een voldoende waterkwaliteit. Het waterschap pleegt daartoe daarom beheer en onderhoud. Een activiteit kan het uitvoeren van beheer en onderhoud belemmeren. Dat kan betekenen dat het onderhoud op een andere manier dan gebruikelijk moet worden uitgevoerd, die misschien duurder is of meer tijd kost. Het is in het belang van het waterschap en zijn ingelanden dat de lasten van waterbeheer maatschappelijk aanvaardbaar blijven, nu en in de toekomst. Afwenteling van lasten naar de toekomst is onwenselijk. Activiteiten die leiden tot een substantiële verzwaring van de maatschappelijke lasten worden dan ook in principe niet toegestaan.

 

Tenzij er zwaarwegende redenen van openbaar belang zijn

Activiteiten die leiden tot een andere – duurdere of meer tijdrovende – manier van onderhoud, kunnen in uitzonderlijke gevallen toch een vergunning krijgen. Dat kan als er sprake is van ‘zwaarwegende redenen van openbaar belang’. Dit is het geval als het medegebruik een algemeen en publiek belang dient. Veelal zal dat het geval zijn bij publieke werken in opdracht van overheden, openbare instanties of privaatrechtelijke organisaties die een publiek belang behartigen. Voorbeelden zijn de aanleg van wegen, tunnels en aquaducten. Er bestaat in beginsel geen aanleiding om medegebruik van zuiver particulier belang toe te staan. Bewoners van het beheergebied van AGV moeten de hogere lasten blijvend opbrengen, zonder dat de voordelen van het particuliere medegebruik ten goede komen aan deze bewoners.

 

Criteria

Aan de beoordeling of zwaarwegende redenen van openbaar belang aanwezig zijn, gaat de vraag vooraf

  • of er geen acceptabele alternatieven zijn om de activiteit elders uit te voeren en

  • of de activiteit onvermijdelijk is op basis van geldende wet- en regelgeving (bijvoorbeeld als een leidingbeheerder een leveringsplicht heeft voor een bepaald voorzieningengebied).

Als er geen aanvaardbare alternatieven aanwezig zijn wordt als zwaarwegende redenen van openbaar belang beschouwd:

  • De activiteit behartigt een openbaar belang. Over het algemeen is sprake van een initiatief van een overheid, een openbare instantie of een particuliere organisatie die een openbaar belang behartigt.

  • De activiteit leidt voor het waterschap niet tot maatschappelijk onaanvaardbare lasten bij het inspecteren, onderhouden of verbeteren van de waterstaatswerken ofwel de lasten worden gedragen door de aanvrager of de toekomstige gerechtigde van het werk. Afspraken over kosten van beheer en onderhoud en toekomstige vervanging die afwijken van de reguliere onderhoudsplicht worden vastgelegd in een beheerovereenkomst.

 

Artikel 2.40 (vrijstelling beperkingengebiedactiviteiten )

 

Vrijstelling onder voorwaarden

Het dagelijks bestuur kan besluiten dat voor bepaalde verboden activiteiten een (collectieve) vrijstelling geldt van het verbod, waarbij activiteitgerichte specifieke zorgplichten gelden in aanvulling op de objectgerichte specifieke zorgplichten. De activiteitgerichte specifieke zorgplichten zijn er op gericht dat de oogmerken niet in gevaar komen. Voor sommige activiteiten geldt een meldingsplicht.

 

Artikel 2.41 (nadere regels specifieke zorgplichten)

 

Regels voor activiteiten die niet verboden zijn

Dit artikel geeft het bestuur de mogelijkheid om ook algemene regels te stellen aan activiteiten die niet expliciet verboden zijn in de Keur, maar mogelijk toch een negatief effect kunnen hebben op het watersysteem of de waterkering.

 

Artikel 2.42 Maatwerkvoorschriften

 

Maatwerkbesluit

De activiteitgerichte specifieke zorgplichten (gebaseerd op artikel 2.40 en 2.41) kunnen in individuele gevallen te ruim of te streng zijn. In die gevallen kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen in een maatwerkbesluit. Het bestuur kan zelfstandig een maatwerkbesluit nemen of op aanvraag van een belanghebbende. Het waterschap toetst een aanvraag voor een maatwerkbesluit aan de beoordelingsregels in artikel 2.39 van de Keur, dat wil zeggen de oogmerken van watersysteembeheer en de (objectgerichte) specifieke zorgplichten in de Keur. Eventueel met behulp van de beleidsregels. De beleidsregels voor vergunningen zijn dus ook van toepassing op de beoordeling van aanvragen van maatwerkvoorschriften.

 

Samenloop vergunning en maatwerkvoorschriften

Het bestuur neemt het maatwerkvoorschrift op in een apart maatwerkbesluit, tenzij voor de activiteit ook een vergunning nodig is. In dat geval neemt het waterschap het maatwerkvoorschrift op in de vergunning.

Als het maatwerkvoorschrift onderdeel is van de vergunning, kunnen belanghebbenden bezwaar en beroep instellen tegen het verlenen van de vergunning. In die procedure kan de belanghebbende ook het maatwerkvoorschrift betrekken.

 

Maatwerkvoorschriften

Er zijn vier vormen maatwerkvoorschriften:

  • Maatwerkvoorschriften waarbij het waterschap onderwerpen nader invult of aanvult.

  • Maatwerkvoorschriften waarbij het waterschap strengere eisen oplegt dan in de activiteitgerichte specifieke zorgplichten in het Keurbesluit staan.

  • Maatwerkvoorschriften waarbij het waterschap minder strenge eisen oplegt dan in de activiteitgerichte specifieke zorgplichten in het Keurbesluit staan.

  • Maatwerk is ook mogelijk in het geval in een activiteitgerichte specifieke zorgplicht de formulering ‘niet is toegestaan …’ is gebruikt voor een specifiek onderwerp.

 

Artikel 2.43 (nadere regels zorgplicht onderhoud waterstaatswerken)

 

Manier en periode van gewoon onderhoud

Dit artikel heeft betrekking op het gewone onderhoud van keringen, wateren en bergingsgebieden of –voorzieningen. Het artikel regelt dat het dagelijks bestuur regels kan stellen aan de manier waarop het onderhoud moet gebeuren en in welke periode.

 

Artikel 2.44 (medewerkingsplicht afrasteringen)

 

Afrasteringen

Dit artikel geeft het bestuur de mogelijkheid om gerechtigden van percelen te verplichten om afrasteringen aan te brengen, met als doel waterstaatswerken te beschermen tegen aantasting door dieren (met name vee).

 

Artikel 2.45 ( normadressaat )

 

Meldingsplicht

Degene die de activiteit uitvoert moet voldoen aan de regels die gelden voor de activiteit. Dat kunnen de regels zijn die horen bij een vrijstelling, nadere regels voor niet-verboden activiteiten of regels in maatwerkvoorschriften.

Het is niet verboden om een meldingsplichtige activiteit uit te voeren voordat de activiteit is gemeld. Wel loopt de uitvoerder daarbij een risico. Een uitvoerder die de meldingsplicht overtreedt, moet de activiteit alsnog melden en alsnog voldoen aan de eventuele maatwerkvoorschriften die het waterschap kan verbinden aan de activiteiten.

 

Artikel 2.46 (maatwerkvoorschriften op aanvraag)

 

Procedure aanvraag maatwerkbesluit

Dit artikel beschrijft de procedure die van toepassing is op het aanvragen van een maatwerkbesluit. De beslistermijn is vier weken met de mogelijkheid de termijn eenmalig te verlengen met twee weken.

 

Artikel 2.47 (grenswaarden en regels)

 

Cumulatieve effecten reguleren

Dit artikel is bedoeld om cumulatieve effecten van activiteiten in een bepaald gebied te kunnen beoordelen en reguleren in een transparante besluitvorming. Dat is vooral belangrijk voor activiteiten die invloed hebben op de ecologische kwaliteit binnen een gebied of op het functioneren van het boezemsysteem.

 

Gebruiksruimte

De gebruiksruimte van een gebied bestaat uit grenswaarden en regels voor het verrichten van activiteiten door derden in een aangegeven gebied en periode. Het gaat om activiteiten die een belemmering kunnen vormen voor het behalen van de beheerdoelstellingen van het waterschap (de veiligheidsnormen tegen overstroming, normen voor wateroverlast, peilbesluiten en de KRW-doelstellingen voor ecologische waterkwaliteit).

Het bepalen van de gebruiksruimte kan een instrument zijn om knelpunten in het bereiken van de doelstellingen van waterbeheer gebiedsgericht op te lossen, al dan niet in samenhang met een projectplan van het waterschap voor bijvoorbeeld een dijkverbetering of de (her)inrichting van het watersysteem. Het waterschap kan bij het opstellen van het projectplan gelijktijdig de gebruiksruimte bepalen voor activiteiten van derden, die de beoogde effecten van het projectplan teniet zouden kunnen doen. De besluitvorming is transparant en de ingelanden kunnen inspreken op het ontwerp van het besluit.

 

Grenswaarden en regels

De grenswaarden en regels kunnen de activiteit beperken naar plaats en tijd. Ook kan het waterschap in de regels specifieke middel- of doelvoorschriften verbinden aan de activiteit. Tot slot dient het besluit uitdrukkelijk de werkingsduur te bevatten van de ‘grenswaarden en regels’. De werkingsduur kan voor bepaalde of onbepaalde tijd zijn.

 

Regels voor gebruiksruimte gaan voor overige regels

In het geval van tegenstrijdigheid tussen regels voor gebruiksruimte (‘grenswaarden en regels’) en regels in vrijstellingen, nadere regels en maatwerkvoorschriften, gelden de regels voor gebruiksruimte. De regels in een vrijstelling, nadere regels of maatwerkvoorschriften zijn dan ‘buiten toepassing’. De juridische betekenis van ‘buiten toepassing’ is dat de regels niet verbindend zijn zolang de ‘grenswaarden en regels voor gebruiksruimte’ van kracht zijn. Als de periode voorbij is waarin de ‘grenswaarden en regels voor gebruiksruimte’ gelden, of als het bestuur besluit ze in te trekken, gelden vanaf dat moment weer de ‘gewone’ regels.

 

Gebruiksruimte heeft geen impact op al verleende vergunningen

‘Grenswaarden en regels’ hebben geen rechtsgevolg voor al verleende vergunningen. Het bestuur kan een vergunning zo nodig intrekken of wijzigen overeenkomstig artikel 6.22 van de Waterwet.

 

Artikel 2.48 (absoluut verbod)

 

Verbod

Dit artikel geeft het bestuur de mogelijkheid bepaalde activiteiten absoluut te verbieden. Dat wil zeggen dat geen vergunning kan worden verleend.

 

Artikel 2.49 (gegevens en bescheiden)

 

Informatie voor beoordelen en toezicht houden

Dit artikel regelt dat het waterschap de beschikking kan krijgen over de gegevens en papieren die nodig zijn om een goede beoordeling te kunnen maken van een aanvraag voor een vergunning of maatwerkbesluit en om toezicht te kunnen houden op naleving van de regels.

 

Artikel 2.50 (nadere regels gegevens en bescheiden)

 

Nadere regels over informatie verstrekken

Dit artikel biedt de mogelijkheid om nadere invulling te geven aan de gegevens en papieren die het waterschap nodig heeft om een vergunningaanvraag of aanvraag voor een maatwerkbesluit te kunnen beoordelen en om toezicht te kunnen houden op het naleven van regels.

 

Artikel 2.51 (uitvoeringsprogramma onderhoud)

 

Gebiedgericht maatwerk voor onderhoud secundaire wateren

Dit artikel heeft betrekking op het gewone onderhoud aan secundaire wateren. In een uitvoeringsprogramma voor een bepaald gebied geeft het waterschap geeft duidelijkheid aan de onderhoudsplichtigen over de noodzakelijke manier van onderhoud plegen. Het uitvoeringsprogramma heeft als uitgangspunt de goede staat en werking van de secundaire wateren. Het uitvoeringsprogramma stelt geen nieuwe onderhoudsmaatregelen vast maar stemt de uitvoering van de bestaande onderhoudsmaatregelen af op de kenmerken van het gebied, rekening houdend met de doelstellingen voor het gebied: het waarborgen van het waterpeil, voldoende waterberging, eventuele beheerdoeltypen in Natura 2000-gebieden of het Natuur Netwerk Nederland, de ecologische waterkwaliteit en maatschappelijke functies van het oppervlaktewatersysteem zoals bijvoorbeeld varen. In een uitvoeringsprogramma kan het waterschap bijvoorbeeld het gewenste stromingsprofiel voor de secundaire wateren in het gebied opnemen. Het gaat bij een uitvoeringsprogramma dus om gebiedsgericht maatwerk.

 

Basis voor toezicht en handhaving

Eenmaal vastgesteld fungeert het uitvoeringsprogramma als onderlegger voor de uitvoering van de schouw. Het uitvoeringsprogramma is in beginsel bindend. Bij de uitvoering van de schouw kan er alleen gemotiveerd van worden afgeweken.

 

 

Afdeling 2.6 Lozingen van stoffen

(gereserveerd)

 

 

 

Hoofdstuk 3 Procedures actief beheer

(gereserveerd)

 

 

 

Hoofdstuk 4 Financiële bepalingen (Schade)

Dit hoofdstuk heeft een procedureel karakter en bevat regels over de inrichting, indiening en motivering van verzoeken tot schadevergoeding. Daarnaast bevat dit hoofdstuk regels over de behandeling en beoordeling van verzoeken tot schadevergoeding, zonodig op basis van een advies van een ter zake kundig persoon of commissie.

Een verzoek tot schadevergoeding is een aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing op een verzoek tot schadevergoeding is een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. Dit brengt met zich mee dat verschillende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn op de behandeling van een verzoek tot schadevergoeding. Meer informatie hierover is te vinden op de website www.overheid.nl.

 

Artikel 4.1 (begripsbepalingen)

 

Schadevergoeding volgens de Waterwet

Dit artikel bevat een beschrijving van enkele begrippen. Voor het begrip ‘schadevergoeding’ sluit het waterschap aan bij artikelen 7.14 en 7.15 van de Waterwet.

  • Artikel 7.14 Waterwet bevat een algemene grondslag voor vergoeding van schade die het gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer. Aan degene die schade lijdt of zal lijden, kent het betrokken bestuursorgaan op zijn verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening dient te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

    Schade kan zowel het gevolg zijn van besluiten, als van feitelijk handelen. Het kan bijvoorbeeld gaan om de vaststelling van peilbesluiten, besluiten over watervergunningen, gedoogbeschikkingen, maar ook om feitelijke beheerhandelingen door het waterschap.

    Artikel 7.14 Waterwet biedt alleen een basis voor vergoeding van onevenredige schade. Voor vergoeding komt alleen in aanmerking schade die uitkomt boven de financiële nadelen die behoren tot het normaal maatschappelijk risico dat elke burger zelf behoort te dragen. Aan deze beperking tot onevenredige schade ligt onder meer ten grondslag dat tot op zekere hoogte voorzienbaar is dat de uitoefening van taken en bevoegdheden in het kader van het waterbeheer nadelige gevolgen met zich mee brengt.

    Artikel 7.14 Waterwet geldt uitdrukkelijk alleen bij rechtmatig overheidsoptreden. Als er sprake is van een onrechtmatige daad zijn er andere wetten van toepassing, met name artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Ook is artikel 7.14 Waterwet niet van toepassing als er een andere grondslag voor schadevergoeding van toepassing is, zoals de Onteigeningswet.

  • De Memorie van Toelichting bij de Waterwet gaat uitgebreid in op de achtergronden van artikel 7.14 Waterwet en op de diverse factoren die een rol spelen bij het vaststellen van een recht op schadevergoeding. De Memorie van Toelichting is in te zien via de website www.overheid.nl (TK 2006-2007, 30818, nr. 3).

  • Artikel 7.15 van de Waterwet bepaalt dat voor de toepassing van artikel 7.14 Waterwet onder schade mede wordt verstaan: schade in verband met wateroverlast of overstromingen, voor zover deze het gevolg zijn van de verlegging van een waterkering of van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van watersystemen.

 

Artikel 4.2 (het verzoek tot schadevergoeding)

 

Eisen aan de aanvraag voor schadevergoeding

Het dagelijks bestuur van het waterschap is bevoegd gezag om te beslissen over een verzoek tot schadevergoeding.

Dit artikel bevat vereisten waaraan het verzoek tot schadevergoeding tenminste moet voldoen. Het bestuur kan verzoeken om nadere gegevens en papieren die voor de beslissing op het verzoek nodig zijn. Het bestuur kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, bijvoorbeeld in de situatie dat de aanvraag niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Artikelen 4.2, 4.3 en 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

 

Artikel 4.3 (aanhouding behandeling van het verzoek)

 

Aanhouden tot het besluit onherroepelijk is geworden

Als het verzoek tot schadevergoeding betrekking heeft op een besluit waartegen een bezwaarprocedure of (hoger) beroep loopt, kan het bestuur de behandeling van het verzoek aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is. Het besluit kan nog wijzigen als gevolg van de procedure en dat kan invloed hebben op de eventuele schade. Als de verzoeker zelf van plan is om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen het besluit, moet hij dit vermelden in het verzoek om schadevergoeding.

 

Artikel 4.4 (beslissing op het verzoek met advies van de adviseur)

 

Inzet van een adviseur

In de Algemene wet bestuursrecht staan bepalingen die betrekking hebben op een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging (Afdeling 3.2 Awb). Er staan onder andere bepalingen in over het inwinnen van deskundig en onafhankelijk advies. Als het bestuur besluit een adviseur in te zetten bij een verzoek tot schadevergoeding, zijn de bepalingen over advisering van toepassing (Afdeling 3.3 Awb).

 

Reactietermijn

Als het bestuur besluit tot inzetten van een adviseur, dan moet dat binnen vier weken. Als het verzoek tot schadevergoeding nog niet voldoet aan de wettelijke vereisten (zie artikel 4.2) of als het bestuur nadere gegevens en papieren vraagt aan de verzoeker, begint de termijn van vier weken pas als de aanvrager daar aan heeft voldaan. Dit is om te voorkomen dat het waterschap het verzoek in handen moet stellen van de adviseur terwijl de aanvrager nog niet aan de wettelijke vereisten heeft voldaan of het bestuur nog in afwachting is van gevraagde nadere informatie.

Normaal gesproken beslist het bestuur binnen 24 weken na ontvangst van het verzoek, bij inschakeling van een adviseur:

  • In handen stellen van het verzoek aan een adviseur : 4 weken

  • Uitbrengen concept-advies door de adviseur : 8 weken.

  • Schriftelijke bedenkingen op het concept-advies : 4 weken

  • Uitbrengen definitief advies door de adviseur : 4 weken

  • Beslissing door het bestuur : 4 weken

Het bestuur kan deze termijn voor ten hoogste 12 weken verdagen.

 

Artikel 4.5 (beslissing op het verzoek zonder advies van de adviseur)

 

Geen adviseur nodig

Het is niet altijd nodig een adviseur in te schakelen. Soms is meteen duidelijk dat een verzoek voor schadevergoeding toe- of afgewezen moet worden. Ook is geen adviseur nodig als de vermoedelijk toe te kennen schadevergoeding minder dan €5.000,00 bedraagt of als het bestuur een beleidsregel over de vergoeding van de schade heeft vastgesteld.

Het in deze gevallen achterwege laten van advisering is een bevoegdheid maar geen verplichting van het bestuur. Het bestuur kan aanleiding zien toch advies van de adviseur in te winnen. Een voorbeeld hiervan is de situatie dat de vermoedelijk toe te kennen schadevergoeding weliswaar minder dan €5.000,00 bedraagt, maar het verzoek complex van aard is.

 

Artikel 4.6 (de adviseur)

 

Eén of meerdere adviseurs

Als het verzoek tot schadevergoeding niet complex van aard is, zal het bestuur één ter zake deskundige persoon vragen te adviseren. Is het verzoek tot schadevergoeding wel complex van aard, dan stelt het bestuur een commissie samen van drie ter zake deskundige personen. In de commissie zijn tenminste twee vakdisciplines vertegenwoordigd, te weten juridische deskundigheid op het gebied van het schadevergoedingsrecht en deskundigheid op het gebied van schadetaxatie.

 

Onafhankelijk en onpartijdig

De adviseur moet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Om deze reden kan de adviseur geen deel uitmaken van het waterschap of de Stichting Waternet of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van één van de bestuursorganen (het waterschap Amstel, Gooi en Vecht of de gemeente Amsterdam).

 

Wraking van de adviseur

Degene die het verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend kan van mening zijn dat sprake is van feiten of omstandigheden die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de adviseur in gevaar brengen. Zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden kan de verzoeker het bestuur vragen de adviseur te wraken. Op het verzoek tot wraking beslist het bestuur binnen vier weken. Voorafgaand aan de beslissing hoort het bestuur zowel de verzoeker als de adviseur.

 

Artikel 4.7 (taken van de adviseur)

Deze bepaling bevat een omschrijving van de taken van de adviseur.

 

Artikel 4.8 (werkwijze van de adviseur)

 

Onderzoek en hoorzitting

Als de adviseur dit nodig acht, stelt hij een onderzoek ter plaatse in. De adviseur stelt de verzoeker en het bestuur in de gelegenheid hun standpunt tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten. De hoorzitting kan worden gecombineerd met het onderzoek ter plaatse.

De uitnodiging voor de hoorzitting wordt tenminste drie weken voor de hoorzitting verzonden. Tot tien dagen voor de hoorzitting kunnen de verzoeker en het bestuur nadere stukken indienen.

 

Artikel 4.9 (het advies)

 

Adviestermijn

De adviseur brengt binnen 8 weken nadat hij het verzoek heeft ontvangen een conceptadvies uit. De verzoeker en het bestuur hebben vervolgens gedurende vier weken gelegenheid schriftelijk bedenkingen tegen het conceptadvies in te brengen. Daarna brengt de adviseur binnen vier weken zijn definitieve advies uit. De adviseur gaat hierbij in op door partijen ingebrachte bedenkingen.

 

Artikel 4.10 (beslissing op het verzoek tot vergoeding van schade)

 

Beslissingstermijn

Na ontvangst van het advies van de adviseur beslist het bestuur binnen vier weken op het verzoek tot schadevergoeding. Bij de beslissing voegt het bestuur een afschrift van het advies van de adviseur toe.

Als het bestuur geen advies van de adviseur inwint, is de beslissingstermijn acht weken na ontvangst op het verzoek (artikel 4.5). Deze termijn kan het bestuur voor ten hoogste vier weken verdagen.

Verder zijn er bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht relevant, met name over de bekendmaking van besluiten (Afdeling 3.6 Awb) en de motivering van besluiten (Afdeling 3.7 Awb).

 

Bezwaar en beroep

Tegen de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding kan bezwaar worden gemaakt, gevolgd door het instellen van beroep en hoger beroep. In de Algemene wet bestuursrecht zijn algemene bepalingen (Hoofdstuk 6) en bijzondere bepalingen (Hoofdstukken 7 en 8) over bezwaar en beroep opgenomen.

 

Betalingstermijn

In Hoofdstuk 4 Awb staan bijzondere bepalingen over besluiten. Van belang zijn in het bijzonder de bepalingen over de voorbereiding van beschikkingen (Titel 4.1) en de bepalingen over bestuursrechtelijke geldschulden (Titel 4.4). De bepalingen over bestuursrechtelijke geldschulden voorzien onder meer in regels voor de betalingstermijn bij toekenning van schadevergoeding. De hoofdregel is dat de schadevergoeding binnen zes weken na de toezending van de beslissing aan de verzoeker wordt voldaan (artikel 4:87 Awb). Daarnaast is voorzien in de bevoegdheid om, vooruitlopend op de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding, een voorschot te verlenen (artikel 4:95 Awb).

 

Artikel 4.11 (intrekking en wijziging)

 

Nieuwe inzichten

Op grond van deze bepaling kan het bestuur in drie specifieke gevallen het verzoek intrekken of ten nadele van de verzoeker wijzigen omdat het toekennen van schadevergoeding achteraf bezien (geheel of gedeeltelijk) onjuist was.

 

 

 

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Dit hoofdstuk bevat bepalingen over toezicht en handhaving op het uitvoeren van het onderhoud door derden (de schouw) en het naleven van de algemene regels en de specifieke regels die gelden bij vergunningen, vrijstellingen of maatwerkbesluiten.

 

Artikel 5.1 (schouw)

 

Toezicht op onderhoud

De schouw is het uitvoeren van periodiek toezicht op de naleving van de onderhoudsverplichtingen die de Keur stelt met betrekking tot waterstaatswerken. Dit artikel dient als basis voor het bestuur vast te leggen en aan te kondigen wanneer onderhoudsplichtigen het onderhoud uitgevoerd moeten hebben. Ook is het de basis voor de daaropvolgende schouw om te controleren of de onderhoudsplichtigen aan deze verplichtingen hebben voldaan. Bij de schouw op wateren moeten de onderhoudsplichtigen het onderhoud hebben uitgevoerd op de voorgeschreven wijze. In beleidsnota's over onderhoud van water en keringen staan richtlijnen voor de uitvoering van het onderhoud. Als het bestuur een uitvoeringsprogramma onderhoud heeft vastgesteld (artikel 2.51), dan moeten de handhaver daar bij het uitvoeren van de schouw rekening mee houden. Dit betekent dat alleen gemotiveerd van het uitvoeringsprogramma kan worden afgeweken.

 

Artikel 5.2 (aanwijzing toezichthouders)

 

Toezichthouders

Dit artikel geeft het bestuur de mogelijkheid toezichthouders aan te wijzen.

 

Artikel 5.3 (strafbepaling)

 

Overtreding

Het overtreden van bepalingen van, of op grond van de Keur is strafbaar op basis van dit artikel. Het waterschap heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 85 van de Waterschapswet een schikking voor te stellen.

 

 

 

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Dit hoofdstuk bevat overgangsbepalingen voor het omgaan met situaties die stammen uit de tijd voor het in werking treden van de Keur. Daarnaast bevat dit hoofdstuk de datum van in werking treden en de citeertitel van de Keur.

 

Artikel 6.1 (overgangsbepalingen)

 

Eerder verleende vergunningen

 

De overgangsbepalingen gaan uit van ‘eerbiedigende werking’ van onder voorgaande keuren verworven rechtsposities. Dat wil zeggen dat aan derden verleende toestemmingen materieel in stand blijven en alleen bij apart besluit kunnen worden gewijzigd of ingetrokken. Op deze wijze wordt beoogd de rechtszekerheid en rechtsbescherming van rechthebbenden te waarborgen.

Personen aan wie AGV of een rechtsvoorganger een ontheffing of vergunning heeft verleend op grond van eerdere Keuren, hoeven dus niet opnieuw een vergunning aan te vragen bij inwerkingtreding van deze Keur.

Een vergunning die het waterschap heeft verleend voor een activiteit die nu onder de werking valt van een vrijstelling of een passende maatregel – en dus niet meer vergunningplichtig is -, geldt als melding. Voorschriften in de vergunning die afwijken van de voorschriften in de vrijstelling of passende maatregel, gelden als maatwerkvoorschriften.

 

Werken in of bij wateren van voor en na 2002

Voor werken in, boven of onder wateren of binnen de beschermingszones daarvan die aantoonbaar zijn aangebracht vóór 1 januari 2002 wordt geacht vergunning te zijn verleend. Deze legalisatie stamt uit de Keur van het waterschap van 2006 en is uit oogpunt van rechtszekerheid voor rechthebbenden steeds overgenomen in opvolgende Keuren. Voor werken die na 1 januari 2002 zijn aangebracht moet de gerechtigde alsnog vergunning aanvragen. Als blijkt dat het waterschap geen vergunning kan verlenen op grond van de huidige regelgeving en beleid is er sprake van een illegaal werk. Het waterschap is gerechtigd illegale werken die haar taakuitvoering belemmeren of die tot gevaarlijke situaties kunnen leiden te laten verwijderen. Als de werken naar het oordeel van het waterschap tot een te grote belemmering leiden voor de aan- en afvoer van water, het onderhoud of de scheepvaart, dan moet de gerechtigde ze na schriftelijke aanzegging door het waterschap verwijderen.

 

 

 

 

 

 

 

Naar boven